Als basisgedachte bij het bespreken van leven, sterven, dood en geboorte is het van belang in het oog te houden dat wij menen dat er geen sprake is van werkelijke tegenstellingen. Wat we leven en dood noemen zijn alleen dynamische toestanden van het enige dat altijd bestaat: Leven. Het sterven en de geboorte zijn opvallende processen van overgang en daarmee gepaard ook overgang van bewustzijnstoestanden. Maar op zichzelf is leven en dood niet merkwaardiger dan de afwisseling van waken en slapen, die toch ook heel verschillende bewustzijnstoestanden vertegenwoordigen. Ik zal beginnen met een korte aanduiding van de verschillende aspecten waaruit de mens opgebouwd gedacht kan worden – van de mens zoals u en ik, zoals we op dit moment op aarde zijn.
Dan zal ik iets vertellen over de ‘technische’ zijde van wat er eigenlijk gebeurt bij het stervensproces, en over de eerste en de tweede dood.
Ook zal ik iets proberen aan te geven van de bewustzijnstoestanden van de overledene; dus van wat onszelf eigenlijk te wachten staat, natuurlijk alleen voor zo ver we ons daar enigszins een voorstelling van kunnen maken. Het is natuurlijk ook niet voor iedereen precies hetzelfde.
Tenslotte iets over het weer opnieuw incarneren en de relatie met de processen van bevruchting en de groei van de jonge mens.
– Eerst dus iets over de samenstelling van de mens. De theosofie leert, zoals bijna alle religieusfilosofische systemen over de hele wereld, dat de mens meer is dan een stoffelijk lichaam alleen. Er zijn aspecten, die hoewel nauw verweven met het stoffelijk bestaan, ook zónder dat op hun eigen gebied kunnen bestaan.
– Enkele van deze aspecten (de lagere) zijn in hun onderlinge binding vergankelijk. Enkele ander (de hogere) zijn voor zeer lange duur onvergankelijk met elkaar verbonden.
– Direct volgend op het stoffelijk lichaam is het astrale lichaam, dat het – voor de meesten van ons onzichtbare – model is van het stoffelijk lichaam. Het is bijna even stoffelijk als wat wij gewone materie noemen.
– Dan is er prāṇa, de vitaliteit of levensenergie, die het stoffelijke en astrale lichaam doorstroomt.
– Vervolgens is er wat we het begeerteprincipe noemen; en dan nog het denkvermogen, voor zover dat op de begeerten en op het stoffelijke is gericht
– Deze bij elkaar: het stoffelijk en het astraal lichaam, de vitaliteit, de begeerten en gedachten – vormen samen het lagere, het persoonlijke, het stoffelijke deel van de mens. En de verbinding tussen deze aspecten is van tijdelijke aard.
– Dan zijn er – zoals gezegd – de hogere aspecten van de mens: het op het geestelijke gerichte deel van het denkvermogen; de geestelijke intuïtie en tenslotte in deze indeling: zuivere geest.
– Deze laatste drie samen zijn voor zeer lange duur met elkaar verbonden, gedurende de hele periode dat we met de aarde zijn verbonden, vele miljoenen jaren.
– Dit alles betreft de mens zoals we nu zijn. We kunnen het allemaal in onszelf herkennen, de hoge gevoelens en gedachten van éénzijn en van altruïsme, van schoonheid en waarheid en het herkennen van het werkelijk goede, zowel als al onze persoonlijke en egoïstische gedachten en begeerten en gevoelens.
– Naarmate we ouder worden, gaan de lichamelijke capaciteiten achteruit en ook onze felle begeerten – de persoonlijke dingen, die we vroeger allemaal zo belangrijk vonden bekijken we nu veel relatiever. Bij echt oude mensen treedt vaak een soort levensvermoeidheid op en een stil verlangen naar de rust van de dood. En dit is eigenlijk de meest natuurlijke gang van zaken. Slaap en dood zijn broeders, zeiden de oude Grieken. De slaap is een onvolledige dood, en de dood een zeer volledige slaap.
– Het eigenlijke sterven is het proces waarbij de lagere aspecten van de menselijke samenstelling zich van elkaar los maken en tot ontbinding over gaan. De zichtbare en onzichtbare bouwstenen worden nu in vrijheid gesteld en keren terug naar waar ze vandaan kwamen: de atomen en moleculen van het stoffelijk lichaam naar de stoffelijke aarde, de astrale atomen naar het astrale gebied, enz.
– Als het officiële moment van de dood neemt men in het algemeen het moment van hartstilstand. Maar de hersenwerking gaat nog enige tijd door. Deze ogenblikken zijn helemaal niet beangstigend. Mensen die het meegemaakt hebben en tóch nog op het laatste moment gered zijn (zoals drenkelingen of door medisch ingrijpen), vertellen gewoonlijk over prachtige ervaringen, zoals het gaan door een gouden poort, of het zien van prachtige landschappen.
– De eerste uren na de hartstilstand (en soms al daarvoor) als er nog een zekere hersenwerking is, worden besteed aan een panoramisch overzicht, waarin het hele leven als een film) en onpersoonlijk, voorbijtrekt en waarbij men ook de verbanden ziet tussen de gebeurtenissen van het leven en de rechtvaardigheid ervan, en ook de fouten die men gemaakt heeft; en dat alles soms niet zonder humor, zegt men.
– In deze periode is het goed de overledene zoveel mogelijk met rust te laten. Want het koord van het leven is nog niet volledig verbroken. Geweeklaag en gesjouw met het lichaam zouden hem of haar nog evenzeer kunnen hinderen als iemand die zojuist in slaap is gevallen.
– Na het panoramisch overzicht, waarbij in de subtielere delen van de mens een afdruk van het zojuist afgelopen leven wordt gemaakt, breekt het levenskoord: de verbinding tussen het stoffelijk lichaam en de rest is nu verbroken. Onmiddellijke bewusteloosheid is ingetreden na het panoramisch overzicht.
– Het hogere, geestelijk deel van de mens trekt zich onmiddellijk terug naar het gebied waar het thuishoort. Van het lagere deel maakt naast het stoffelijk lichaam ook het astrale lichaam zich los en valt uiteen. De prāṇa vloeit terug naar het reservoir van levensenergie van de planeet. De eerste dood heeft zich voltooid.
– Crematie helpt dit proces van scheiding sneller te verlopen dan bij begraven het geval is.
– De energieën die tijdens het leven op aarde met onze gedachten en begeerten verbonden waren zorgen ervoor dat de begeerte en het gewone denkvermogen nog lange tijd in stand blijven. En hoe aardser deze gericht waren, en hoe sterker, hoe langer deze vorm blijft bestaan. Het kan maanden zijn, of jaren, soms misschien zelfs eeuwen. Maar uiteindelijk ontbinden ook deze zich.
– Alle stoffelijke en op begeerte gerichte gedachten en de persoonlijk gerichte verlangens zijn met deze vorm verbonden, maar niet de werkelijk spiritueel gerichte gedachten en begeerten. De energieën ervan moeten uitwerken. De toestand waarin men zich dan bevindt – de plaats als u wilt – noemen we met de in het oosten gehanteerde Sanskrietterm: kāma-loka, wat ’begeerte-wereld’ of ‘sfeer der begeerten’ betekent. De bewustzijnstoestand, die gepaard gaat met het zich bevinden in kāmaloka is in het algemeen niet van grote intensiteit. Het is waarschijnlijk een afwisseling van bewusteloosheid en flarden van dromen, tenzij er door een spiritistisch medium een verbinding wordt gelegd. Voor degenen die een sterk begeerteleven heeft gehad zijn de dromen intenser en voor mensen die een werkelijk slecht leven hebben geleid en tijdens hun leven sterke haatgevoelens gekoesterd hebben kan het verblijf in kāmaloka wel als zoiets als een intense nachtmerrie beleefd worden.
– Vandaar het vagevuur en de hel van het christendom. Maar deze ‘hel’ is niet eeuwig. Ze bestaat slechts zolang de energieën die men er zelf aan gegeven heeft zijn uitgewerkt en dient de innerlijke mens tot lering. Alleen voor werkelijke zwarte magiërs is het lot vreselijk. En voor innerlijk spiritueel georiënteerde mensen is er nauwelijks enige bewuste ervaring in kāmaloka. Het is ook het gebied – en het enige gebied – waar men langs spiritistische weg contact mee kan krijgen. Het medium als voertuig kan een verbinding gaan vormen tussen de in kāmaloka verkerende aspecten van een overledene en de ‘toehoorders’ op een bijeenkomst. Het hangt erg van de zuiverheid van het medium af en van het publiek af welke entiteiten worden aangetrokken. Verder spelen nog een aantal andere factoren een rol die niet direct met de overledene(n) te maken hebben.
– Aangezien men te maken heeft met de sfeer waarin ook alle gewone menselijke gedachten (inclusief wetenschappelijke) en begeerten zijn geregistreerd, kunnen de resultaten van een spiritistische bijeenkomst opmerkelijk zijn. Maar men moet er rekening mee houden dat het koord dat de aangeroepen entiteit met zijn hogere aspecten verbindt, onoverbrugbaar dun is geworden, zodat de aangeroepen entiteit is ontdaan van zijn spirituele vermogens.
– De bewustzijnstoestand, die gepaard gaat met het zich bevinden in kāmaloka is in het algemeen niet van grote intensiteit. Het is waarschijnlijk een afwisseling van bewusteloosheid en flarden van dromen, tenzij er door een spiritistisch medium een verbinding gelegd wordt. Voor degenen die een sterk begeerteleven heeft gehad zijn de dromen intenser en voor mensen die een werkelijk slecht leven hebben geleid en tijdens hun leven sterke haatgevoelens gekoesterd hebben kan het verblijf in kāmaloka wel als zoiets als een intense nachtmerrie beleefd worden.
– Vandaar het vagevuur en de hel van het christendom. Maar deze ‘hel’ is niet eeuwig. Ze bestaat slechts zolang de energieën die men er zelf aan gegeven heeft zijn uitgewerkt en dient de innerlijke mens tot lering. Alleen voor werkelijke zwarte magiërs is het lot vreselijk. Voor innerlijk spiritueel georiënteerde mensen is er nauwelijks enige bewuste ervaring in kāmaloka. Het is ook het gebied – en het enige gebied – waar men langs spiritistische weg contact mee kan krijgen. Het medium als voertuig kan een verbinding gaan vormen tussen de in kāmaloka verkerende aspecten van een overledene en de ‘toehoorders’ op een bijeenkomst. Het hangt erg van de zuiverheid van het medium af en van het publiek af welke entiteiten worden aangetrokken. Verder spelen nog een aantal andere factoren een rol die niet direct met de overledene(n) te maken hebben. Aangezien men te maken heeft met de sfeer waarin ook alle gewone menselijke gedachten (inclusief wetenschappelijke) en begeerten zijn geregistreerd, kunnen de resultaten van een spiritistische bijeenkomst opmerkelijk zijn. Maar men moet er rekening mee houden dat het koord dat de aangeroepen entiteit met zijn hogere aspecten verbindt, onoverbrugbaar dun is geworden, zodat de aangeroepen entiteit ontdaan is van zijn spirituele vermogens.
– Ook lijkt het me goed er opte wijzen dat de dood een noodzakelijk en mededogend geschenk is van de natuur. Het aanroepen van een overledene is daarom een verstoring van een natuurlijke gang van zaken. Betreft het iemand die door geweld, en in het bijzonder door zelfmoord om het leven is gekomen, dan kan het zelfs bijzonder wreed zijn om de herinnering en daarmee het verlangen naar de aarde waarnaar hij toch niet terug kan weer opnieuw aan te wakkeren.
– Wanneer de energieën die bij kāmaloka horen geheel zijn uitgewerkt volgt de tweede dood. Er is weer een panoramisch overzicht, waarbij de spirituele verworvenheden op het hogere en onsterfelijk deel van de mens wordt afgedrukt.
– Nu zijn alleen nog de meest spirituele aspecten van de mens over, ontdaan van elke aardse begeerte of gedachte, van elke mogelijkheid tot lijden. Wat over is zijn alle werkelijk spirituele aspiraties en gedachten van liefde en schoonheid.
– Deze sfeer noemt men devachan, een gecombineerd Sanskriet-Tibetaans woord, wat sfeer van geluk of sfeer van de lichtende wezens betekent.
– De intensiteit en de duur van deze toestand is afhankelijk van de hoeveelheid en de intensiteit van de geestelijk gerichte aspiraties, die men tijdens zijn leven gekoesterd heeft.
– Naar de beschrijving van mensen die zo ver op het pad van geestelijke evolutie zijn gevorderd dat zij iets van het bewustzijn hiervan aan ons duidelijk kunnen maken, is hier sprake van een intense subjectieve droomtoestand, waarin men al datgene verwezenlijkt waar men geestelijk en in ware liefde naar verlangd heeft en tijdens het leven nog niet tot werkelijkheid heeft kunnen brengen. Een moeder ontmoet er haar kinderen die ze liefhad, en men ziet er de echtgenoot van wie men heeft moeten scheiden terug (tenminste als er sprake was van ware liefde) en een musicus speelt er misschien de sonates die hij nooit heeft kunnen spelen.
– Maar hoe dan ook, de belevenissen zijn subjectief, ook al lijken ze objectief voor de reine ego zelf, net als de droom voor de dromer. De moeder draagt misschien een kind in haar armen dat in feite nog op aarde leeft en allang volwassen is geworden.
– De voorbeelden berusten deels op mijn fantasie zoals ik me voorstel dat het zou kunnen zijn; en scheidt dit alstublieft van de feitelijke lering. Het bewustzijn van de ego in devachan is principieel niet in staat om aards lijden te ervaren en neer te dalen om te helpen. De attributen en voertuigen ontbreken ten ene male. Ook contact via een spiritistische aanroep hiervan is principieel onmogelijk.
– De bewustzijnstoestand kent geen tijdsbegrip dat met het onze te vergelijken is. Maar van ons wereldse standpunt gezien duurt deze gewoonlijk enige honderden tot enige duizenden jaren. Weer precies zo lang als nodig is om alle op aarde opgedane ervaringen te verwerken.
– Behalve als men uit mededogen het devachan wenst te bekorten om sneller terug te keren om de hulpbehoevende lijdende mensheid te helpen.
– De toestand is analoog aan diepe slaap die we elke nacht meemaken, al herinneren we er ons ‘s morgens evenmin iets van als we op aarde ons vorige devachan herinneren. Slaap en dood zijn broeders. Deze uitspraak is veel meer letterlijk waar dan het op het eerste gezicht lijkt. Maar men zou dieper in de esoterische leringen moeten duiken om de waarheid daarvan te doorgronden.
– Toch nog iets over contact met de geestelijke ego van de overledene, die in devachan verkeert. Er is, zoals gezegd, geen contact mogelijk via de aardse voertuigen, en met ons aardse denken en begeren. De individu in devachan kan daar niet ontvankelijk voor zijn. Maar ieder van ons is tegelijk ook dat hogere deel, die geestelijke ego, zij het omkleed door al die lagere aspecten. Daarom kan werkelijke liefde de overledene bereiken en kan de liefde van de overledene iets betekenen voor degene die achter blijft. Dit is er de verklaring voor dat zoveel mensen na het overlijden van de ander een gevoel hebben van diepe eenheid met de overledene, dat de band niet werkelijk is verbroken. Die band is ook inderdaad niet verbroken.
– Ook aan de devachanische periode komt een eind. Er zijn in het verleden vele banden geschapen met de stoffelijke en persoonlijke wereld. En deze banden zijn er de oorzaak van dat men weer moet terugkeren, om taken die men begonnen is te kunnen voltooien. De aantrekking tot vroegere relaties en omstandigheden maakt dat de voorbereidingen voor de nieuwe geboorte getroffen gaan worden.
– Ten derde male is er een panoramisch overzicht. Maar nu vooral van het toekomstig leven in grote lijnen, in zoverre de gebeurtenissen het gevolg zijn van vroeger gelegde oorzaken. En weer ziet men de rechtvaardigheid ervan. Direct daarna treedt vergetelheid in, het drinken van het water van de rivier de Lethe, zoals Plato het noemt in zijn ‘visioen van Er’ en de daarop volgende processen van incarnatie worden niet bewust doorgemaakt.
– De oude gedachten en begeerten en astrale atomen etc. die de reïncarnerende ego bij de stervensprocessen achter zich heeft gelaten worden weer aangetrokken.
– Al vóór de bevruchting van een eicel door een zaadcel voelt de mens in wording zich aangetrokken tot een bepaald ouderpaar, waar sterke banden uit het verleden mee bestaan en die hem de beste mogelijkheid geven datgene uit te werken waarvoor hij komt.
– De verbinding tussen het toekomstige kind en het ouderpaar komt tot stand wanneer de toekomstige ouders affectie tot elkaar voelen, waarbij natuurlijk nog niet gezegd is dat zij zullen voldoen aan de noodzakelijke lichamelijke voorwaarden.
– Voordat de feitelijke bevruchting plaatsvindt treedt een deel van het nog onstoffelijke kind een zaadcel binnen, een ander deel de eicel. Het astrale lichaam van het kind komt eerder tot stand dan het stoffelijke. Het is het modellichaam, het patroon, waar de stof zich naar rangschikt. Daaruit zou volgen dat de lichamelijke ontwikkeling niet volledig vooraf gecodeerd is door het DNA in de celkernen van de ouders. Het kind lijkt niet alleen op zijn ouders, maar ook op zichzelf.
– Het incarnatieproces begint al voor de bevruchting en gaat ook na de geboorte steeds door, de hele kinderontwikkeling lang en strikt genomen het hele leven.
– Het is de taak van de ouders de opnieuw geborene te begeleiden en te stimuleren in de goede richting, maar het wezen en het karakter van het kind worden noch door het DNA, noch door de ouders bepaald. Kinderen zijn niet het bezit van hun ouders, want die zijn slechts tijdelijke begeleiders op hun weg.
– Na vele duizenden malen dit proces herhaald te hebben, zullen we uiteindelijk een stadium van evolutie bereiken waarin dit verloop van processen niet meer nodig is en waar we zijn ontsnapt aan de cyclus van wedergeboorten.
– Behalve van belang voor een diep begrip van leven in de ruimste zin – een eerste stap op een innerlijke weg – is de gegeven informatie ook een bijdrage tot een kijk op een groot aantal vraagstukken van direct maatschappelijk belang. Denk bijv. aan abortus, euthanasie, inseminatie, zelfmoord en de relatie tussen geliefden. Ieder kan er zelf zijn of haar gedachten over laten gaan.