<back to: Philosophy, articles>
**
(overgenomen uit: Handboek hindoeïsme1)
In het dagelijks leven wordt ‘offer’ vaak begrepen als het (met tegenzin) opgeven van iets dat men eigenlijk wil behouden, zoals het ‘opofferen’ van een vakantie om een nieuwe auto te kunnen kopen, of het opofferen van iets leuks ter wille van een ander. In oorsprong, spiritueel gezien, betekent offeren ‘heilig maken’, schenken van wat men heeft (bijvoorbeeld gezond verstand, of kennis of arbeid, energie) aan het grotere doel van de kosmos, om aldus een medewerker te worden met het goddelijk plan of het kosmische bestel. Aldus leven en handelen we in harmonie met de kosmische natuur. Offer, yajña, is een van de kernbegrippen uit de Veda’s, naast het begrip ṛta (rita) dat orde (= kosmos in het Grieks) betekent, kosmische ordening, waar de hele gemanifesteerde natuur naar streeft (in tegenstelling to het thermodynamische wetenschappelijke begrip van entropie of ‘chaos,’ waar de materiële natuur automatisch naar schijnt te streven.
Yajña is afgeleid van het Sanskriet yaj, en betekent geven, eer betuigen, offer, ofwel dienst aan de goden of het goddelijke. Yajña is het meest beklemtoonde begrip van de veda’s.
Het heelal is het toneel van bewegende energieën. Er vindt op alle niveaus een voortdurende uitwisseling plaats, van materie, en van stoffelijke, mentale, emotionele en geestelijke energieën. Het is een spel van geven en nemen waarbij bewustzijn en wil zijn betrokken. Alle levende wezens, zichtbare en onzichtbare, hoge en lage, zijn voortdurend aan het werk, en ze werken voor elkaar en voor de totaliteit van het evoluerende heelal. Alles, van hemellichamen tot atomen, ontvangt en geeft voortdurend. Schepping, verandering, en evolutie kunnen niet plaats vinden zonder dit spel van geven en nemen. Daarom wordt gezegd dat de schepping van de dingen plaatsvond door offer.
In de veda’s zijn mensen en goden hecht met elkaar verbonden. Alle krachten en energieën die in de mens aanwezig zijn, zijn reflecties van veel grotere en verhevener energieën van de goden. Het is de taak van de mensen om de goden te dienen met offers, dat wil zeggen mee te werken met de essentiële wetten en energieën van het heelal. Ook op aards niveau werken we voortdurend ter wille van de maatschappij en de hele wereld. We dienen de goden het best door onze hoogste eigenschappen te ontwikkelen en te gebruiken. Als we overeenkomstige eigenschappen van de goden aanroepen, helpen de goden ons daarbij. De goden in de veda’s zijn dan ook tevens de eigenschappen van onze eigen hogere psychologie, zoals mededogen, inzicht en onsterfelijkheid. De eigenschappen van de goden worden volop beschreven. Als we het goddelijk vuur (Agni) aanroepen, betekent dit dat we ernaar streven onze aspiratie op één lijn te brengen met de goddelijke aspiratie en energie die ons naar de hoogste en meest innerlijke kennis brengt. Agni, de goddelijk aspiratie, heeft de eigenschap onze offers naar de hoogste goden te brengen. We offeren ons denkvermogen aan het goddelijke denkvermogen en proberen aldus ons eigen denkvermogen te versterken en te veredelen. We offeren aan de uitgestrektheid van het onverdeelde onderscheidingvermogen, dat een innerlijk deel van ons is zowel als een eigenschap van het geestelijke heelal en dat geen afgescheidenheid duldt. Als we ons hier bewust mee te verenigen, ontvangen we de vriendelijkheid en vrede van helder inzicht, van geestelijke intuïtie die uitgaat boven alle beperkte ideeën.
De veda’s trachten de aspirant begrip bij te brengen van de hogere aspecten van de kosmos. Een intellectueel begrip van wat de goden betekenen is een eerste stap. Innerlijk begrip van de goden krijgt iemand die een volkomen zuiver leven leidt en door de voorschriften over de offers van de veda’s te volgen, geholpen door de juiste mantra’s op de juiste manier te reciteren of te zingen, en aldus een gevoel of innerlijke waarneming te herkennen van het goddelijke, dat de aspirant dan verder leidt. Hiervoor is een hechte guru-leerling relatie gewoonlijk onontbeerlijk. Yajña is het werk, de wil en het denken in het dagelijks leven, en yajña in de vedische betekenis is deze in de hoogste betekenis. Dit is wat men noemt de innerlijke yajña. Traditionele yajña’s kunnen ongelooflijk uitgebreid en ingewikkeld (en duur) zijn, waarbij ieder detail ooit op ware kennis berustte.
Weinigen kunnen het echter op die wijze begrijpen, en daarom zijn de teksten geschreven in de vorm van uiterlijke rituele voorschriften, zodat rituelen uitwendig perfect kunnen worden uitgevoerd en aldus van generatie op generatie worden doorgegeven. De daarin verborgen diepere kennis wordt op die wijze eveneens bewaard. Men legt altaren aan en ontsteekt een vuur, symbool voor de goddelijke aspiratie, en plengt daarin materiële offergaven die ieder hun eigen symbolische betekenis vertegenwoordigen, bijvoorbeeld lepeltjes gezuiverde boter. Degenen die bij het offer zijn betrokken, komen hierdoor in een ontvankelijke psychologische toestand, vertegenwoordigd door het soma (door de niet-wijzen letterlijk opgevat als een geestverruimende drank geperst uit een bepaalde plant). Hierdoor wordt (zo meent Sri Aurobindo) hun subtiele (fijnstoffelijke) lichaam geschikt gemaakt voor het ontvangen van die hogere, krachtige energieën.
Bij het correct uitvoeren van rituelen en het voortbrengen van de juiste klanken – zeer precies volgens voorschrift) worden (of althans werden, in minder materialistische tijden) onzichtbare (astrale) krachten of wezens opgeroepen en aangetrokken, hogere dan wel lagere goden (deva’s) die een sterke invloed uitoefenen op de omgeving, en de plaats van het ritueel ook geruime tijd in de toekomst blijven heiligen. Hierop berust het geloof (oorspronkelijk de kennis) van het feit dat godheden mensen behulpzaam kunnen zijn bij het naderen van het hogere door op hun gevoel aan denken in the spelen (In het geval van decadentie van de religie kunnen rituelen ook zoor (zwart-)magische doeleinden worden toegepast). Het idee dat de goden ook materiële welvaart of weelde zouden verschaffen lijkt voortgekomen uit de lagere egoïstische motieven van mensen, en dergelijke rituele verzoeken zullen dus zelden worden beantwoord.
In later tijden is de innerlijke betekenis vrijwel verloren geraakt en hebben generaties van priesters alleen de uiterlijke rituelen gehandhaafd, gewoonlijk voor geld en wellicht zonder zelf enig wezenlijk innerlijk offer te brengen, wat natuurlijk precies tegengesteld is aan de bedoeling van de veda’s. De veertiende-eeuwse commentator Sāyana interpreteerde de veda geheel in rituele zin en veranderde de uitleg van begrippen ter wille van zijn interpretatie. Ook worden al duizenden jaren dieren gedood en geofferd aan de goden, zij het dat het nu in India bijna niet meer voorkomt, maar nog wel volop in Nepal waar men grote aantallen zwarte buffels doodt ter wille van de bloeddorstige godin Kālī. Dit berust op verkeerde interpretatie. Bijvoorbeeld het woord aja (geit) betekent ook ‘de ongeborene’ of ‘de ongeboren ziel’, maar is vaak als eerstgenoemde geïnterpreteerd. Er was zelfs een paardenoffer (aśvamedha) waarbij soms letterlijk een paard werd geofferd. Aśva betekent echter ook ‘krachtige uit de zon voortkomende prāṇische energie.’ En als men oorspronkelijk een paard al als symbool gebruikte, werd het na afloop van het ritueel vrij gelaten en hoefde nooit meer te werken. Dat gold ook voor andere ‘offerdieren’, en ook nu gebeurd het nog dat men een geit ‘offert’ door alleen een stukje van haar oor af te snijden, waarna ze wordt vrijgelaten en haar verdere leven wordt gerespecteerd.
In vele verzen van de Ṛgveda wordt yajña symbolisch beschouwd, als de strijd tussen Indra – ons omhoog strevende denkvermogen – en ‘demonische’ krachten die zich tegen het brengen van (uiterlijke) offers verzetten. Deze ‘demonen’ (asura’s), zijn echter niet anders dan degenen die inzicht in de heilige kennis door eigene inspanning wensen te verwerven, en zich daarom tegen dogmatiek en uiterlijkheden verzetten. Samenvattend kan men zeggen dat yajña zowel arbeid, mentale strijd, als het geestelijke pad naar volmaaktheid betekent.
De kracht van yajña
Moge door de kracht van yajña het volledige leven zich in mij openbaren;
Moge de op- en neerwaarts stromende levensenergieën2 (prāṇa en apāna) zich in mij volledig openbaren door yajña;
Moge de energie die de circulaties bestuurt (vyāna) zich in mij volledig openbaren door yajña;
Mogen mijn ogen en oren perfect zijn door yajña;
Mogen het denken en spreken zich in mij volledig openbaren door yajña;
Moge het Zelf (ātman) in mij volledig tot verwerkelijking komen door yajña;
Moge yajña zich in mij volledig openbaren door yajña.
Wij hebben de wereld van licht bereikt; wij zijn onsterfelijk geworden.
Wij zijn de opvolgers van Prajāpati (de voorouder uit wie we zijn voortgekomen, Brahmā)
– Taittirīya Samhitā (1.7.9.4-10)
<back to: Philosophy, articles>