Sion ap Siencyn1
Het was donderdag, en volle maan. De witte meidoorn stond in bloei en de vogels op de berghelling zongen luidkeels hun lied. Het liep tegen de avond, en een bleekgouden zon scheen laag over de langgerekte groene velden.
Sion ap Siencyn stond bij het hek van zijn boerenerf; en hij stond te peinzen – was er misschien iets in dat zonlicht, en zat er soms een melodietje in die lucht vol vogelzang, of iets waar hij wellicht een liedje van zou kunnen maken? Toen zetten de varkens een keel op, waarmee ze wilden zeggen dat het wat hun betreft etenstijd was; en uit de oude geelgeverfde boerenwoning kwam Gwenno, zijn vrouw met in haar hand een emmer om de varkenstrog te vullen.
‘Sioni,’ zei ze, ‘het is een schande dat jij hier loopt rond te lummelen terwijl ik hier de hele dag loop te sloven om brood op de plank te krijgen en de vloer te schrobben!’
‘Het is goed,’ zei hij; ‘wat heb je op je lever?’
‘Wat ik op mijn lever heb?’ zei ze; ‘en de varkens zelf lopen te schreeuwen dat ze zonder mij niet te eten of te drinken zouden krijgen of enig begrip voor de dingen waar ze behoefte en recht op hebben!’
Zeker liepen die varkens iets te schreeuwen; en Sion ap Siencyn wilde niets liever dan een beetje rust, met dat liedje in de lucht en zo; en hij ging zeker geen ruzie maken met zijn vrouw en de varkens allebei tegen zich.
‘Wat is er nou eigenlijk aan de hand?’ zei hij.
‘Je weet heel goed wat er aan de hand is. Bronwen de koe is aan de wandel de berg op en ze zal wel naar het veld bij de Sterrenpoel zijn; en ze weet heel goed dat ik op haar wacht om haar te melken. Zulke slechte manieren leer jij die schepsels. O arme ik!’
‘Wel, wel, het is voor mij toch een kleine moeite om haar even te gaan halen,’ zei Sion; en weg was hij.
In de keuken van de boerderij zat de oude Katrien, Sions moeder, in haar stoel bij de haard. ‘Waar is Sion toch?’ zei ze, toen Gwen binnenkwam.
‘Hij is Bronwen de koe van het veld bij de Sterrenpoel halen,’ zei Gwen. ‘Ik voel me er niet zo gerust bij wat je me nu vertelt. Het is de vooravond van de meimaand en dat is de meest betoverende nacht van alle nachten van het jaar.’
Sion liep naar boven door het lange veld langs de stroom. Hij voelde zich gelukkig in de schoonheid van deze wereld. Het lied in de lucht kwam naderbij, maar hij kon het nog niet precies te pakken krijgen. En hij liep verder omhoog door het groene Holle Veld; en de manier waarop het licht over de biezen scheen – zo had hij het nog nooit gezien. Hij ging door het hek in de heg het veld van de Sterrenpoel op; en inderdaad, daar liep Bronwen. Hij riep haar, maar koppig als ze was liep ze gewoon door, en hij moest er achteraan. En hoe meer hij riep, hoe verder ze liep en hoe verder hij haar achterna moest lopen – tot ze tussen haar en de boerderij zeven heggen was gepasseerd voordat hij zelfs maar bij haar in de buurt kon komen. – En inmiddels kwam het zingen steeds dichterbij; ja, het was het lieflijkste lied in de wereld of in Wales, zo dacht hij.
En net toen hij haar had ingehaald, kijk, daar was de oorsprong en bron van het lied duidelijk te zien: het was een vogel die daar in een bloeiende meidoorn zat, niet groter dan een winterkoninkje, maar zijn veren glansden zo stralend wit als het zonlicht op de sneeuw in de bergen. Met iedere trilling van zijn vleugels zong hij een kabbelend liedje dat zich leek uit te breiden over de hele wereld totdat je kon voelen dat de bergen in hun diep verborgen hart lachten van blijdschap – en ter ere van God moest hij toch even een minuutje stoppen om ernaar te luisteren.
En hij stopte en luisterde; en alle grieven die hij ooit had gekend betekenden nu niets meer voor hem. In zijn herinnering was alles met die rijkdom en blijheid van die vogelzang nu omgevormd tot vreugde.
Maar daar – wat was het een wonderbaarlijke dag vandaag! Toen hij goed luisterde hoorde hij vanuit het zuiden een lied dat nog mooier was dan het eerste; en toen hij zich omdraaide zag hij daar tussen de biezen een vogel zitten met een kuif en een kroontje, zo blauw als de hemel en flonkerend als een edelsteen. Hij zong een lied, zo mooi dat de sterren uit de hemel zich voorover bogen om beter te kunnen luisteren. Zolang hij de gelegenheid had naar dat lied te luisteren zou hij zeker niet terug naar huis kunnen gaan. En terwijl hij zich verwonderde zag hij hoe groot de macht van het lied was. Want de aarde en de lucht om hem heen hadden en verandering ondergaan en de bergen waren prachtiger dan ooit. De wezens die hij in de bergen en in de vallei zag rondzwerven bestond uit prachtige schepsels – met lichamen van vuur en met verheven vlammenpluimen boven hun hoofd – ze zagen er bekoorlijker uit dan mensen. En een lieflijk licht straalde omhoog vanuit de bergen. Het leven was voor hem gelukkiger dan enig geluk hij ooit had gekend. Bronwen de koe en zijn vrouw Gwenno, en de boerderij was hij helemaal vergeten. En toen verscheen er een derde vogel – met de kleuren van een regenboog; en deze zong nog mooier dan de twee andere; en in de zoetheid van wat de vogel te vertellen had scheen het hem toe dat hij de diepste wijsheid van de wereld kon horen. Hij leek zich te midden van de in vlammen geklede wonderkoningen uit de oudheid te bevinden; en het was alsof de grote bergen hun paleizen waren; dat hijzelf als het ware op gelijke voet met hen stond; hij was een bewoner van de Antieke Wereld – wijsheid en aanzien waren zijn deel. Hij bezat de waardigheid van de in de wolken gehulde bergtoppen; en zo er al iemand bestond die Sion ap Siencyn heette, herinnerde hij zich die niet; in plaats daarvan herinnerde hij zich de tijdperken van de oudheid en hij ging op in de heerlijkheid van die tijdloze schoonheid…
Toen vlogen de drie vogels weg. De sterren schenen. Een uur of langer moest hij hebben staan luisteren, hoewel het niet langer leek dan vijf minuten. In het duister kon hij vóór zich Bronwen de koe naar beneden zien lopen in de richting van de boerderij; en toen hij zich omkeerde om haar achterna te gaan voelde hij zich zo gelukkig – in de wetenschap dat de wereld van het lied nu voor hem openstond, en dat hij nooit meer verlegen hoefde te zitten om woorden van schoonheid voor zijn verzen. ‘Het was alsof ik naar de Vogels van Rhianon heb geluisterd,’ dacht hij. Dat waren drie wondervogels die in die tijd in Wales leefden; je kon wel honderd jaar naar ze luisteren en denken dat het een uur of minder was geweest…
Hij zag het schijnsel van het vuur en de kaarsen in de keuken van de boerderij, en de deur stond open; maar toen hij nog maar net een blik naar binnen had geworpen bleef hij staan, daar op de drempel. Want wat hij zag of hoorde was niet wat hij verwachtte. Er zat een hele oude man op een houten bank bij het vuur; tegenover hem zat een jonge man, die zijn kleinzoon zou kunnen zijn. En tussen hen in, bij de haard, zaten drie kinderen. Heen en weer naar de keuken liep een vrouw die de stem en het uiterlijk had van Gwen, maar met haar was ook iets vreemds aan de hand.
‘Zeker,’ zei ze, ‘en het is een schande dat jij Bronwen de koe niet achternagaat – ze gaat maar aan de wandel de berg op!’
‘Laat haar maar met rust,’ zei de oude man. Heb je nooit gehoord wat de overgrootvader van mijn grootvader overkwam?’
‘Ja, vertel!’ riepen de kinderen in koor.
‘Het was driehonderd jaar geleden,’ zei de oude man, en het was aan de vooravond van mei; de koe van deze boerderij was weggelopen de bergen in; en de overgrootvader van mijn grootvader …’
‘Hoe heette die?’ riepen de kinderen?
‘Sion ap Siencyn heette hij,’ zei de oude man.
‘Er is iemand aan de deur,’ zei de vrouw. ‘Kom binnen en wees welkom!’ zei ze. Maar er kwam niemand naar binnen en toen ze gingen kijken was er niets te zien. ‘Het was zeker de wind die we hoorden zuchten,’ zei de jonge man. Toen ging de oude man verder en vertelde ze het verhaal van Sion ap Siencyn. ‘Ze zeggen dat het de vogels van Rhianon2 waren die voor hem zongen,’ zei hij.
- Letterlijk: ‘De voornaamste van de oude traditie’. Siôn ap Siencyn is hij die symbolisch afstamt van de lijn van barden-dichters of half-sjamanistische wijzen die luisterden naar het spirituele lied. Voor meer informatie zie http://www.alignment2012.com/Sion-ap-Siencyn3.html (Engels). [↩]
- Rhiannon (Maagd van Annwn uitspraak: Annoen) is een personage uit het oude Welse mystiek-mythologische Mabinogion, zij is een feeënprinses. (De Mabinogion is door Kenneth Morris naverteld als The Fates of the Princes of Dyfed, in Nederlandse vertaling: De lotgevallen van de prinsen van Dyfed, Den Haag: Theosophical University Press Agency.) Ze was de dochter van Hefeydd, de vrouw van Pwyll en later werd ze de gemalin van Manawyddan, en de moeder van Pryderi. Gedurende de tijd dat zij (onterecht) verbannen was werden de goden, geesten en andere wezens vervuld van medelijden. Om haar te troosten zonden ze vogels die haar ‘s nachts gezelschap hielden en haar met hun liederen opvrolijkten. In het begin hoorde ze hun liefelijke gezang zoals ook wij tegenwoordig vogels horen – zonder “hun taal” te onderscheiden en te begrijpen. Maar naarmate zij langer naar hun lied luisterde, begon zij hun taal te verstaan. Hun liederen werden voor haar troostrijke verhalen die gingen over gebeurtenissen uit het verleden en….. grote daden die in de toekomst nog gedaan zouden worden. Ook voorspelden de vogels haar eerherstel, en sterker nog: ze zou door de loutering van haar eerzame lijden transformeren tot Godin. De vogels zijn bekend geworden als “de vogels van Rhiannon” (of Rhianon) en aan hen dankt Rhiannon haar imago als “Godin van de vogels” en vanwege haar vergevingsgezindheid ondanks het feit dat ze zelf zo onmenselijke heeft geleden, is zij ook de “Godin van compassie en medelijden” Voor Rhia(n)on in het Nederlands zie:
http://www.amahran.nl/e107_plugins/forum/forum_viewtopic.php?232 [↩]