****
A l l a h
Ibn ’Arabi
- Overgenomen uit:
- Jerry Katz:
- Non-Dualiteit;
- In het boeddhisme, christendom, hindoeïsme, taoisme, soefisme en de kabbala
- © Samsara Uitgeverij
- ISBN: 979-90-77228-39-5
- Uit het Engels vertaald door Rudi Jansma
- NB. De oorspronkelijke Engelse versie staat ook op deze website
Inleiding
door Shaykh Tosun Bayrak al-Jerrahi al-Halveti
Ibn ’Arabi ervoer zijn leven lang de pijn van onbegrip. Niettemin waren en zijn de omvang en diepte van zijn wijsheid, inzicht, visie en kennis voor iemand die vermag er een glimp van op te vangen ontzagwekkend. Veel van wat hij trachtte uit te drukken over de goddelijke mysteriën is nooit door anderen overtroffen. Veel belangrijke zaken die hij eeuwen geleden voorspelde zijn inderdaad gebeurd en gebeuren nog steeds.
Ondanks – of dankzij – de controverse rondom hem is Ibn ’Arabi tot een van de belangrijkste vertolkers van de soefiwijsheid geworden. Zijn invloed verbreidde zich al snel zelfs buiten de islamitische wereld en kwam het middeleeuwse Europa binnen. In hun beroemde studies hebben Asin Palacios en Salverda di Grave erop gewezen dat Dante in zijn Divina Commedia vaak door de werken van ’Arabi werd geïnspireerd, en hij ontleende zowel het grootse ontwerp van de hel en het paradijs, als het beeld van de schone jonge vrouw als gids van het goddelijke aan hem. Dankzij Dante’s aanzien verbreidden deze thema’s zich over het oude Europa. Tegenwoordig groeit, naarmate zijn werken in het Westen steeds meer ter beschikking komen, de invloed van de Shaik op de geestelijke groei van de mensheid toe .
In de bloei van zijn leven was Ibn ’Arabi een magere man van een gemiddeld welgevormd postuur en hij had kleine, delicate handen en voeten. Hij had een lichte huid. Hij had een klein hoofd met een rond gezicht, een hoog voorhoofd en een fijne, lichtgebogen neus van gemiddelde omvang. Zijn wenkbrauwen waren gebogen als een maansikkel; hij had een dikke witte baard.
Hij was moedig en volhardend, uiterst geduldig enzowel wat betreft zijn materiële bezittingen als zijn diepe wijsheid genereus van karakter .
Hoewel niet iedereen hem begreep had iedereen ontzag voor zijn geestelijke aanwezigheid. Hij was altijd vriendelijk, mededogend en barmhartig en bekeek alles en iedereen met liefde, ook zijn vijanden en zelfs gevaarlijke dieren. Hij had een afkeer van geweld, zelfs als het ging om de bestraffing van moordenaars. Hij schreef: ‘Hoewel volgens de religieuze wet de straf voor moord de dood is, is het beter om te vergeven.’ Hij schreef ook ‘Op de dag des Oordeels zal ik spreken ten gunste van degenen die mij ontkennen.’
Muhyiddin Abu Bakr Muhammad ibn Al ’Arabi werd geboren op 7 augustus 1165 (560H), op de zevenentwintigste dag van de Ramadan in de stad Murcia in Andalusië. Hij was een afstammeling van Hatim at-Ta’i, het legendarische voorbeeld van Arabische generositeit.
Hij verliet deze wereld op de nacht van vrijdag 16 november 1240 (638H), de achtentwintigste dag van de Arabische maand Rabi’ ath Thani. Hij was toen 76.
Moge Allah genade hebben met de ziel van Muhyuddin Ibn ’Arabi, en moge Hij tevreden over hem zijn en vrede brengen aan zijn ziel.
*
* *
* * *
* * * *
Belangrijke noot1
Allah – Het Ene Alleen
In de Naam van Allah de Barmhartige,
De Ene Die zichtbaar is
Met al zijn schone namen en eigenschappen
In het rijk van de voorstellingen.
‘Hij die zichzelf kent, kent zijn Heer.’
Alle lof en dank zij Allah, de Almachtige, de eerste zonder een aan Hem voorafgaande. Hij is de enige Eerste, en er is geen laatste anders dan Zijn éénzijn. Het doel is met Hem alleen, en Hij is het doel. Hij is Al-Bestaand: voor Hem is er geen einde. Noch is er nabijheid of afstand; noch is er een wil of een wens, of tijd, of boven, of beneden, of plaats; noch is er een universum. Allah is nu zoals Hij tevoren was. Hij is eeuwig. Hij is Eén zonder eenheid en Alleen zonder eenzaamheid. Hij wordt niet bij een naam genoemd, want Hij is het wiens naam ‘Hij’ is, de zelf-genaamde. Er is geen andere naam dan ‘Hij’, en niets anders dan ‘Hij’ heeft een naam.
Hij is de Eerste zonder iets dat aan Hem voorafging. Hij is de laatste zonder dat iets na Hem komt. Hij is Zichtbaar in alles dat wordt gezien. Hij wordt Gekend, helder, in alles dat is verborgen. Hij bevindt zich in alle vormen en beelden zonder enige relatie tot hun verschijningsvorm. Hij is het geheim en de verschijningsvorm van de eerste letter die het begin van het bestaan aankondigt. Hij is de aanwezigheid van alle letters die tot de Eerste behoren en alle letters die tot de Laatste behoren en is de aanwezigheid in alle letters die zichtbaar zijn en alle letters die verborgen zijn. Daarom is Hij ‘de Eerste’ en ‘de Laatste’ en ‘de Zichtbare’ en ‘de Verborgene’. Hij is de Eerste en de Laatste en de Zichtbare en de Verborgene. Geen van de letters die de woorden vormen, van de eerste tot de laatste van de geziene of ongeziene rijken, hebben enige relatie tot Zijn Wezen en ze hebben geen uitwerking op Zijn Wezen.
Verval niet in de godslasterlijke dwaling van de sekte genaamd Hulluliyyah die geloven dat een andere ziel, zelfs een ander wezen hen kan bezielen en dat God op die wijze in hen een materieel bestaan kan hebben. Weet dat Hij zich nooit in iets bevindt, noch bevindt iets zich in Hem. Hij is noch binnen nog buiten iets. Niemand kan Hem zien, noch met de ogen in zijn hoofd dan wel met een innerlijk oog; noch kan iemand Hem door middel van zintuigen, het denken, de intelligentie, kennis of inbeeldingsvermogen begrijpen. Slecht Hij kan Zichzelf zien; alleen Hij kan Zichzelf begrijpen. Niemand kan Hem kennen; alleen Hij kan Zichzelf kennen; Hij ziet Zichzelf door Zichzelf; Hij begrijpt Zichzelf door Zichzelf; Hij kent Zichzelf door Zichzelf; niemand anders dan Hij kan Hem zien. Niemand anders dan Hij kan hem kennen. Dat wat Hem verbergt is Zijn éénzijn. Niemand dan Hijzelf kan Hem verbergen. De sluier die Hem verbergt is Zijn eigen wezen. Hij verbergt Zijn wezen door niets anders dan Zijn aard om De Enige te zijn; daarom kan niemand anders dan Hij Hem zien.
Noch een profeet die Hij de mensheid gezonden heeft, noch een heilige, een volmaakte mens, noch een engel die Hem dicht genaderd is kan Hem zien, want ze zijn niet van Hem gescheiden. Zijn profeten, Zijn boodschappers, Zijn volmaakte mensen, zijn niets anders dan Hij, want Hij heeft Zichzelf gezonden, vanuit Zichzelf, voor Zichzelf, zonder enige andere oorzaak of middel behalve Hijzelf. Hij zond Zijn essentie, vanuit Zijn essentie, door Zijn Essentie, naar Zijn essentie. Er is geen verschil tussen de Ene die zond en Zijn boodschappers die gezonden werden. De letters van Zijn wezen zijn het wezen van Zijn boodschappers. Er is niets anders dan Hij. Noch wordt Hij een ander; noch wordt Zijn naam de naam van een ander; noch is er enige andere naam dan Zijn naam.
Dat is waarom onze meester, het Licht van het Heelal, de Profeet Muhammad (moge Allah’s vrede en zegen zijn deel zijn), zei:
Ik ken mijn Heer door mijn Heer
Hij zei ook:
Hij die zichzelf kent, kent zijn Heer.
Hiermee wordt bedoeld dat jij zeker niet jij bent, en jij – zonder dat je jij bent – bent Hij. Hij bevindt zich niet binnenin je; jij bent niet in Hem. Hij sluit je niet buiten; je bent ook niet van hem buitengesloten. Als je wordt aangesproken als jij, denk dan niet dat je bestaat en een wezen en eigenschappen bezit – want je hebt nooit bestaan, noch besta je, noch zal je ooit bestaan. Je bent niet in Hem binnengegaan, noch Hij in jou. Zonder te zijn is jouw essentie bij Hem en in Hem. Jij was niet; noch ben je tijdelijk. Zonder enige identiteit te bezitten ben jij Hem en is Hij jou. Als je jezelf kent als niets, dat ken je waarlijk je Heer. Anders ken je Hem niet.
Je kunt je Heer niet kennen door jezelf tot niets te maken. Veel wijze mannen beweren dat men om zijn Heer te leren kennen men zich moet ontdoen van de tekenen van het bestaan, zijn identiteit moet uitwissen en zich uiteindelijk van het zelf moet ontdoen. Dit is een vergissing. Hoe kan iets dat niet bestaat proberen van zijn bestaan af te komen? Want niets dat uit materie bestaat, bestaat. Hoe kan dat niet is, niets worden? Iets kan alleen niets worden nadat het iets was. Daarom, als je jezelf kent zonder iets te zijn, zonder te proberen niets te worden, zul je de Heer kennen. Als je denkt dat Allah te kennen ervan afhangt dat je jezelf van jezelf ontdoet ben je er schuldig aan partners aan hem toe te kennen – de enige onvergeeflijke zonde – want je maakt er aanspraak op dat er naast Hem, de Al-Bestaande, nog een ander bestaan is: dat er een jij en een Hij bestaat. Onze meester, de Profeet (vrede en zegen zij met hem), zei:
Hij die zichzelf kent, kent zijn Heer.
Hij zei niet:
Hij die zichzelf opheft kent zijn Heer!
Het bewijs van het bestaan van iets is dat wanneer het wordt verondersteld niet-bestaand te zijn, het tegenovergestelde naar voren komt. Daar er niets anders is dan Allah, hangt Zijn bestaan niet af van het verdwijnen van iets bestaands anders dan het Zijne. En omdat je niet bestaat, kan je niet ophouden te bestaan, noch kan je worden veranderd in iets anders. Je wezen is tijdelijk noch eeuwig, want je hebt geen wezen.
Onze Meester, de Boodschapper van Allah, zei: ‘Eigenlijk besta je niet, net zomin als je bestond voordat je geschapen was.’
Allah heeft geen partners en niemand is aan Hem gelijk.
Allah de Alverhevene is de betekenis van voor het voor en na het na; zonder hem hebben voor en na geen betekenis. Ware dit niet zo, zou
Hij is alleen. Hij heeft geen partners
geen betekenis hebben. Het moet zo zijn; anders zou er iets anders op zichzelf moeten bestaan dan Hij, dat voor zijn bestaan niet van Hem afhankelijk zou zijn. Zo’n partner zou voor zijn bestaan Allah niet nodig hebben en zou dus een tweede god zijn – en dat is een onmogelijkheid. Allah de Alverhevene kan geen partners hebben, en er kan er geen zijn die Hem gelijk is.
Indien men gelooft dat de dingen in Allah bestaan – vanuit Hem of in Hem – en dat die dingen voor hun bestaan van Allah afhankelijk zijn, zelfs dan verschijnen die dingen aan hem als heren. Ook al moge hun heerschappij afhankelijk zijn van Allah, toch is iemand die in ze gelooft schuldig aan het erkennen van een andere heer als partner van onze heer. Het zou een ernstige fout zijn enig ander bestaan naast Allah de Zelf-Bestaande als geldig te erkennen, zelfs als dit wezen voor zijn bestaan afhankelijk is van Allah. Een wezen dat zijn bestaan heeft opgegeven en tot niets is geworden nadat hij zijn bestaan heeft opgegeven, bevindt zich nog verre van de adem van kennis.
Indien men zichzelf beschouwt als zo’n wezen is men er nog ver van verwijderd zichzelf te kennen. Als iemand zichzelf beschouwt als bestaande te midden van andere wezens en dingen die verdwijnen zoals hijzelf verdwijnt, wiens nietszijn nergens in tot niets wordt – als zo iemand denkt dat er anderen zijn die naast Allah bestaan, is hij inderdaad niets, en zijn Nietszijn zal blijven bestaan zolang hij denkt dat hij bestaat. Hij is dan schuldig aan de onvergeeflijke zonde van het toekennen van partners aan Allah, terwijl hij wellicht denkt dat hij zijn Heer kent, daar hij zichzelf kent.
De weg van zichzelf te kennen en zijn Heer te kennen.
Hoe moet men dan zichzelf leren kennen om zijn Heer te kennen?
Het antwoord op deze vraag is: Allah de Alverhevene bestaat en niets anders bestaat naast hem. Hij is nu en is altijd geweest.
In het geval dat men zichzelf ziet als anders dan het ene bestaan, dat Hem is, of als men zichzelf niet ziet als een deel van Hem, dan kwam daarop het antwoord van de Boodschapper van Allah toen hij zei: “Hij die zichzelf kent, kent de Heer.’ Hij bedoelde met het ‘zelf’ niet iemands ego – dat zelf dat de voorkeur geeft aan de genoegens van het lichaam en de lage verlangens daarvan en dat probeert alles vanuit één te beheersen; noch bedoelde hij het zelf dat eerst bedriegt – zodat men gaat geloven dat het stof en de lelijkheid juist zijn, zich vervolgens geselt voor de verkeerde dingen die het heeft gedaan en het dan weer vergeet en het weer opnieuw doet; ook bedoelde hij niet het zelfvoldane zelf. Hij bedoelde iemands waarheid, iemands werkelijkheid. Toen de profeet (vrede en zegen zij met hem) bad en zei:
O mijn Heer, toon mij de werkelijkheid van de dingen
bedoelde hij met ‘dingen’ die dingen die anders lijken te zijn dan Allah. Hij bedoelde: ‘Leer mij deze dingen die verschillen van U. Wat is er allemaal om mij heen? Laat me er kennis van hebben. Deze dingen – zijn zij U, of zijn ze verschillend van U? Bestonden ze tevoren of kwamen ze tot aanzijn? Bestaan ze voor eeuwig of zullen ze verdwijnen?’
En Allah toonde hem dat de ‘dingen’ geen zijn hadden en Hij liet hem zien dat ‘ze’ Hem waren, en het bleek dat alles dat zich voordoet als verschillend van Allah Zijn wezen was. Hem werden dingen zonder naam getoond, zonder tijd, zonder eigenschap, als de essentie van Allah.
De naam van een ding wordt gesuggereerd door dat ding aan degene die het een naam geeft, en die door hem aan anderen wordt gegeven. Aldus zijn in een ding het bestaan van het ding en het bestaan van het zelf ervan gelijkwaardig. Daarom wordt, als een ding wordt gekend, het zelf gekend en als het zelf wordt gekend wordt de Heer gekend.
Je gaat ervan uit dat anderen verschillen van Allah. Er is niets anders dan Hij, maar dit weet je niet. Terwijl je naar Hem kijkt, herken je Hem niet. Wanneer het geheim zich voor je openbaart, zul je weten dat je niemand anders bent dan Hij. Dan zul je ook weten dat je degene bent die hij wenste (maar je hoeft niet te verdwijnen), en dat je eeuwig bent en niet na verloop van tijd zult verdwijnen, want er is geen voorbijgaan van de tijd. Jouw eigenschappen zijn de Zijne. Zonder twijfel is jouw verschijningsvorm Zijn verschijningsvorm. Wat in jou is, is in Hem. Uw verleden is Zijn verleden; jouw toekomst is Zijn toekomst; jouw essentie is Zijn essentie – zonder dat Hij jouw binnengaat of jij Hem binnengaat, want
Alles is vergankelijk behalve Zijn Gelaat
(al-Qasas, 88)
Dat wat bestaat en zichtbaar is, is Hij. Er is niets dan Hij, dus hoe zou niets kunnen ophouden te bestaan? Er is slecht Hem. Zijn essentie, die altijd zal zijn. Daarom, als men weet dat een ding bestaat dat niet kan ophouden te bestaan, zal de twijfel en onwetendheid omtrent dat ding ophouden te bestaan. Dat wezen is eeuwig, zonder dat het in iets anders verandert. Als iemand die zeker is van een bestaan zich voegt bij iemand die dat bestaan ontkent, verenigen zij zich niet. Op zijn hoogst verdwijnt de twijfel omtrent dat bestaan.
Daarom, denk niet meer dat je niets hoeft te worden, dat je jezelf in Hem moet vernietigen. Als je dat dacht, dan zou je Zijn sluier zijn, en een sluier over Allah verschilt van Hem. Hoe kun je een sluier zijn die Hem verhult? Wat Hem verhult is dat Hij het Ene Alleen is.
- In deze diep mystieke tekst door Ibn ‘Arabi is Allah niet ‘een’ god’, noch is Hij God in de antropomorfische zin waarin dit begrip gewoonlijk wordt opgevat. Allah heeft geen begrenzing noch beperkingen, noch kan ‘Hij’ worden beschouwd vanuit enig peberkt perspectief- zolas ieder menselijke interpretatie noodzakerlijkerwijs is. Allah is de aanduiding van het Universele Beginsel dat geen eigendom is van enige religie of beperkt stelsel. “Hij is geen man of vrouw, noch ‘Het’, want Allah heeft geen geslacht, en ook niet geen geslacht, noch enige dualiteit. Woorden als ‘Hij’, ‘Hem’ ‘Zijn’, de ‘Heer’ en de ‘Almachtige’ (dit laatste omdat alle Krachten in ‘Hem’ en uit ‘Hem’ zijn) worden alleen gebruikt om aan te duiden wat niet door mensen namen of termen kan worden aangeduid – want ‘Hij’ heeft geen naam, en derhalve ook geen vervanging voor een naam. Het inzicht dat in dit artikel wordt verschaft in de betekenis van Allah toont aan dat de Islam in zijn kern een advaitische – nondualistische – religie is. Indien het begrip Allah al te vergelijken is met begrippen in andere religies dan komen het buddhistische ‘śunyatā‘ (leegte, ‘nulheid’) of het hinduistische Brahm en Parabrahm er het meest nabij, evenals het Ene Beginsel waarover geen bespiegelingen mogelijk zijn in H.P. Blavatsky’s De Geheime Leer: Proloog – Red. [↩]