**
<go to: Biology – Table of Contents>
De wetenschap presenteert zich als de leidende kracht binnen het menselijk denken. De gezichtpunten van onze moderne cultuur op de samenstelling, oorsprong en toekomst van de kosmos; de visie die we hebben op de evolutie van de mens en de natuur; beslissingen die we moeten nemen betreffende kwesties omtrent leven en dood, en wat leven en dood werkelijk zijn; en inzichten in het psychologische, sociale, politieke en materiële welzijn van de mens – al deze dingen zijn gebaseerd op onze wetenschappelijke onderzoekingen en aannamen. De wetenschap en haar beoefenaars, de wetenschappers, dragen daarom een enorme verantwoordelijkheid.
De studie van oude en moderne religie, wetenschap en filosofie onthullen ons de essentiële eenheid van de menselijke geest, en tonen het feit aan dat onze huidige cultuur zich niet alleen hoeft te baseren op de verworvenheden van de westerse cultuur van de laatste paar eeuwen, maar kan staan op de schouders van alle culturen die de wereld kent en heeft gekend, antieke zowel als moderne. Zo’n studie toont ook aan dat de wetenschap wel degelijk spiritueel van aard kan zijn en de eenheid van al wat leeft in de natuur als feit kan aantonen – wat de basis is voor een ethiek van universele broederschap. De wetenschap – de waarneming en interpretatie van natuurlijke feiten – wordt dan de grote ondersteuner van de hogere doelen van de menselijke ontwikkeling, zoals dat ook in meer geestelijk gericht culturen het geval is geweest. Tegen deze achtergrond gezien, kan de wetenschap het niet stellen zonder een onwankelbare trouw aan de waarheid, een filosofie omtrent het een-zijn van alle dingen en toewijding aan het welzijn van allen.
Als we de meer vooruitstrevende en moedige pogingen van sommige filosofisch geïnspireerde wetenschappers van de laatste tientallen jaren nader beschouwen, zien we langzaam een bewustzijn ontwaken dat er wellicht iets meer is het universum dan een louter materialistische en mechanistische natuur. We horen over “immateriële” morfogenetische velden, van een aarde die als een levende moeder beschouwd kan worden, over het heelal als een levend wezen, over heelheid en holistische benaderingswijzen in de gezondheidswetenschappen. Maar toch zijn we tot op heden nog geen getuige geweest van een volledige doorbraak tot een begrip van de onafscheidbaarheid van alle aspecten van de manifestatie van de natuur: van fysieke materie, velden, leven, energie, denkvermogen, intelligentie en krachten in de natuur; van sterren en mensen, van goden en bescheidener wezens. Dit komt grotendeels doordat de pogingen van de meerderheid van de onderzoekers en denkers nog niet worden geschraagd door het universeel raamwerk van de onvergankelijke wijsheid van de mensheid waarop de antieken zich stoelden.
H.P. Blavatsky besteedt in De geheime leer en op andere plaatsen heel veel ruimte aan het bespreken van wetenschappelijke onderwerpen. Ook ontving zij persoonlijk heel veel in die tijd prominente geleerden uit een breed scala van disciplines die naar haar toe kwamen om haar te raadplegen. Ze bestormde de burchten van het materialisme en legde, hoewel dat voor de wereld bijna onzichtbaar was, de basis voor een meer spirituele evolutierichting van de wetenschap in de komende eeuwen. Ze was vaak aanvallend in haar toon omdat het haar taak was het oude te vernietigen alvorens het nieuwe geboren kon worden. Meer dan een eeuw na haar is het onze taak het nieuwe kind te helpen bij zijn geboorte en de basis te leggen voor een gezonde groei tot volwassenheid. Theosofische commentatoren in de 19de en 20ste eeuw verwezen, hoewel zij reageerden op de wetenschappelijke impulsen van hun tijd, steeds aan universele thema’s die nu even pertinent waar zijn als ze toen waren, en we hebben de volle betekenis van hun woorden nog lang niet doorgrond. Ongetwijfeld bevatten hun werken een bijna onuitputtelijke bron van geestelijke rijkdommen, want er is nauwelijks aan onderwerp dat voor wetenschap, filosofie, religie of menselijk welzijn van belang is waarnaar niet wordt verwezen.
Het is van grote waarde de wetenschap te beschouwen vanuit het perspectief van de filosofie en de diepzinnige niet-westerse kennis die we tegenwoordig tot onze beschikking hebben. We kunnen bijvoorbeeld de hypothese van de morfogenetische velden die door bioloog en wetenschapshistoricus Rupert Sheldrake sterk is gepropageerd in beschouwing nemen. Hij stelt dat er velden bestaan die zijn te vergelijken met gravitatie- en magnetische velden die van een niet-materiële aard zijn, maar die niettemin invloed uitoefenen op de fysieke materie. Ze definiëren de vorm die zich in potentie kan manifesteren in de rangschikking van moleculen die het stoffelijke lichaam van planten, dieren, mineralen en zelfs astronomische structuren, en op een kleinere schaal in de inwendige structuren binnen atomen, enz. Deze velden worden geacht verantwoordelijk te zijn voor of een beschrijving te geven van het ontstaan van de karakteristieke vorm van embryo’s en andere zich ontwikkelende systemen. In boeken als De nieuwe levenswetenschap en The Presence of the Past [ik weet niet of hier ook een Nederlandse vertaling van bestaat OPZOEKEN !!!] werkt Sheldrake zijn ideeën in detail uit en verklaart vanuit die ideeën ook de processen van regulatie en regeneratie. Hij stelt ook dat morfogenetische velden een causale rol spelen in de ontwikkeling en het instand houden van vormen binnen systemen op alle niveaus van complexiteit. Door middel van ‘morfische resonantie’ kunnen verworven eigenschappen worden overgedragen aan andere morfogenetische velden onafhankelijk van (ons huidige begrip van) ruimte en tijd, en dat deze patronen of gewoonten kunnen worden. Aldus schrijdt de evolutie voort door middel van een leerproces. De velden geven tenslotte ook een verklaring voor beweging, psychologische tendensen, gedag, gewoonten, enzovoort. Hij stelt echter dat niets kan worden gezegd over de oorsprong van het gemanifesteerde universum en over hoe de eerste vormen waaruit andere zijn geëvolueerd door te leren en overdracht via morfische resonantie zijn ontstaan.
Sommige aspecten van zijn ideeën doen denken aan wat in de theosofie bekend staat als het linga-śarīra of astraal modellichaam. Andere aspecten doen ons denken aan het astrale licht of ākāśa dat de eigenschap heeft om een optekening vast te leggen van alles wat ooit heeft bestaan, inclusief modellen of astrale matrijzen voor toekomstig gebruik. Maar het zou al te oppervlakkig zijn om onmiddellijk te concluderen dat Sheldrake daarmee de wetenschap in belangrijke mate in een meer spirituele richting stuurt. Voordat we zoiets kunnen beweren, moeten we zijn werk in detail bestuderen en ons heel goed vertrouwd maken met de oude leringen omtrent het astrale licht, het astrale of etherische lichaam, ākāśa, geheugen, en de manifestatie van geestelijke krachten door en in de materie.
Naar mijn mening zitten er ondanks zijn intelligente pogingen en intuïtieve inzichten vooronderstellingen in Sheldrake’s theorieën die niet helemaal overeen lijken te komen met het gezichtpunt van de oude wijsheid. Een van de punten waarmee Sheldrake worstelt is hoe zijn velden voor het eerst zijn ontstaan. Hij geeft niets aan over het innerlijke wezen van een plant, een dier, een atoom, of wat dan ook dat zich via de fysieke materie op ons vlak van bestaan manifesteert. Vanuit het uitgangspunt dat er meer subtiele substanties bestaan dan fysieke materie, valt het veld niet af te leiden van een materiële ‘kiem’ zoals Sheldrake stelt, maar bestaat het onafhankelijk van de fysieke materie. De materiële vorm is een neerslag van materiële deeltjes naar en op dit model. Het valt zelfs te betwijfelen of het juist is om een morfogenetisch veld te vergelijken met een gravitatieveld. Gravitatievelden zijn, zo lijkt het mij, manifestaties van het leven door – niet van – fysieke materie, in een vorm van manifestatie die onverbrekelijk verbonden is met materie. Vormvelden echter (of liever: astrale of etherische modellen) met al hun gedetailleerde complexiteit, plooibaarheid en schoonheid, die onbetwijfelbaar worden beïnvloed door vormgevende intelligentie, kunnen zelfs gescheiden van de fysieke materie bestaan. Dit wordt ook aangegeven in het veronderstelde feit dat informatie die wordt vergaard in een morfogenetisch veld op de ene plaats op aarde kan worden overgedragen aan zo’n veld elders, zulke zaken kan beïnvloeden als de groeisnelheid van kristallen of het gedrag van vogels of apen. Wellicht zou het beter zijn het woord ‘veld’ in deze zin helemaal te verlaten, en het te vervangen door een term als ‘morfogenetisch etherisch model.’
Er zou wel een reeks artikelen geschreven kunnen worden gewijd aan een analyse van Sheldrake’s theorieën alleen. Naar mijn gevoel geven heel veel wetenschappers – en de westerse maatschappij als geheel, met name de jongere generatie – blijk van een intuïtie die hen boven het absolute materialisme doet uitstijgen, maar is er nog lang geen sprake van een doorbraak die leidt tot de vereniging van de westerse met de universele geestelijke wetenschap. Dit stadium dient in komende tijden bereikt te worden.
Deze schets gaat over een bepaald biologisch onderwerp; iets dergelijks zou kunnen worden gedaan, en veel uitgebreider, door degenen die verstand hebben van natuurkunde, evolutietheorie, scheikunde, biochemie, astronomie, hersenonderzoek, de vraag omtrent leven in het heelal, psychologie, en ook mythologie, archeologie en antropologie. Er zijn zoveel interessante vraagstukken die kunnen worden besproken, waarvan er veel van heel fundamenteel belang zijn voor de hedendaagse wetenschap, zoals de tweede wet van de thermodynamica. Deze wet stelt dat een gesloten systeem in de natuur altijd streeft naar de groots mogelijke entropie of de laagste energietoestand. Hoewel deze wet inderdaad lijkt te gelden waar het alleen gaat om fysieke materie, lijkt het leven zelf de draak te steken met de thermodynamica: men zou zich nauwelijks een structuur kunnen voorstellen die verder is verwijderd van deze situatie dan een boom met zijn lange dunne ver oprijzende stam met daarop een zware kroon. Bovendien bestaan er geen gesloten systemen in de natuur. Zou het niet beter zijn een theorie te hebben die alle manifestaties van de natuur omvat, behalve alleen haar inertie. Het zou interessant zijn om in dit verband de Hindoese drie-eenheid van energie, inertie en evenwicht (rajas, tamas en sattva) te onderzoeken. Ander vragen die men kan stellen: Is de opvatting van Einstein omtrent een gekromde ruimte zinvol? Is licht inderdaad dualistisch in zijn manifestatie als deeltje respectievelijk golf? Is de lege ruimte leeg? Wat is kracht, en energie? Al zulke vragen zijn uitgebreid bediscussieerd in theosofische en oude literatuur, zij het niet altijd in termen die we tegenwoordig onmiddellijk zouden herkennen.
Een ander algemeen bekend biologisch voorbeeld. James Lovelock heeft een theorie geponeerd die bekend is geworden onder de naam Gaia-hypothese – het idee van de aarde als een zelforganiserend en organisme-achtig wezen. Er was maar een kleine stap voor nodig – waar hij zich niet tegen verzette – om te spreken van Moeder Aarde als een levend wezen. Hij vond dat zulke constanten als temperatuur, zuurstof- koolzuur- en ozongehalte van de lucht in feite werden gereguleerd door micro-organismen in de oceanen, moerassen, op continentale platten enzovoort. Men kan echter niet verwachten dat die micro-organismen zelfbewust het bredere perspectief van dienstbaarheid aan de aarde als geheel bezitten. Maar we kunnen ons wel afvragen: is de aarde zelf inderdaad een levend organisme? Heeft zij een eigen intelligentie, of worden processen geleid door ‘iets’ dat een overzicht heeft over de processen van de aarde? Lovelock en anderen haastten zich om te verklaren dat hun ideeën volledig in overeenstemming waren te brengen met het darwinisme. Maar is dat wel zo?
Het is moeilijk om uit te maken of iets een levend organisme is als we geen duidelijk beeld hebben omtrent wat leven is.. Vele niet-westerse tradities zullen mineralen waaruit de aarde en ons lichaam zijn opgebouwd tot het leven rekenen. Nog een vraag wat betreft ons aardse bestaan: Leven wij en de planten en dieren op de aarde, of zijn we deel van de aarde? Is de aarde een levend organisme, maar Mars of Venus niet? Al deze vragen zijn in recente zowel als oudere theosofische literatuur besproken. Alles wat is verbonden met de aarde, zichtbaar en onzichtbaar – de goddelijke en de elementale scharen van wezens, de onzichtbare aspecten van onze aarde als levens wezen, de cyclisch rondtrekkende levensrijken, de verschillende kosmische gebieden van bestaan en hun bewoners, de vitale stroom van het zonnestelsel die door de zon en de zichtbare en onzichtbare planeten heengaan – is zeker erg gecompliceerd. Maar is er enig levend wezen in het universum dat niet heel gecompliceerd is?
Voordat we de vraag of de aarde een levend organisme is en wat dat betekent kan worden beantwoord, moeten we diverse onderwerpen die daar mee te maken hebben in voldoende detail bestuderen. Op dit moment is het beschouwen van de aarde als een levend organisme teveel voor de meeste wetenschapsmensen om te kunnen vatten en te accepteren, maar misschien kunnen wij als studenten van de oude en onvergankelijke wijsheid dit idee filosofisch in een bredere context plaatsen, om op die manier enige hoop te verschaffen aan degenen die in hun hart al aanvoelen dat er grotere waarheden bestaan. We kunnen wijzen op de boeddhistische wijsheid dat er geen afgescheidenheid bestaat en dat er dus niets bestaat dat niet de aard van alle andere dingen in zich heeft. Dat betekent dat als wij als mensen in ons wezen behalve een stoffelijk beginsel een levensbeginsel of -kracht hebben, een intelligentie, verlangen, en de mogelijkheid om een te worden met het goddelijke, dat ook zo moet zijn voor alle andere dingen in het universum, inclusief Moeder Aarde. Als er stromen van vitaliteit door de cellen van ons lichaam vloeien, dan moet dat ook gelden, het zonnestelsel of de infinitesemale wereld van het atoom. Natuurlijk heeft iedere entiteit binnen de oneindigheid haar eigen plaats, stadium van evolutie, graad van bewustzijn en ingeboren karakteristieken, en hoewel alle identiek in essentie, zijn er geen twee wezens in het heelal die identiek zijn in hun uitdrukkingswijze.
In iedere wetenschap doen serieuze denkers pogingen de meer universele waarheden binnen hun specifieke aandachtsveld te begrijpen. Te vaak bestaat er een taal- en begripskloof tussen wetenschap en andere disciplines. Om deze te overbruggen is het nodig om de feiten en theorieën van de moderne wetenschappen te beschouwen in een context van universele tradities – zowel religieuze, filosofische als wetenschappelijke – en om de wezenlijke resultaten van onze studie en verworven inzichten in ons hart en onze denkende geest op te slaan. Ten alle tijde moeten we vermijden om oppervlakkig, vaag of bevooroordeeld te zijn. Dit te bereiken vereist zelfverbetering en -verrijking door stille studie en het in praktijk brengen van onze idealen en overtuigingen. De andere zijde van de taak die we hebben in de wereld is, zoals ik het zie althans, te helpen waar we maar kunnen, in praktische, in filosofische of in wetenschappelijke zin. Zo’n gezamenlijk streven is een werkelijke bijdrage aan de evolutie en het welzijn van de mensheid.
– Rudi Jansma
Oorspronkelijk gepubliceerd in Sunrise; thesosofische perspectieven, 2005