Evolutieleer van de Maya Indianen
Het heilige boek van de Quiche Mayas in het zuidelijk deel van Guatemala is de Popol Vuh. De naam ‘Popol Vuh’ kan worden vertaald als ‘het boek van de raad.’ De tekst werd neergeschreven door een wijze Indiaan in de Maya taal – in Europees schrift – in het midden van de zestiende eeuw, slechts enkele tientallen jaren na de Spaanse invasie. De tekst werd toen in het Spaans vertaald en vervolgens vrijwel vergeten tot in het midden van de vorige eeuw. Pas in onze eeuw kreeg het een meer algemene bekendheid. Eerst aantal citaten uit voornamelijk het eerste gedeelte van het boek en vervolgens zal ik die van aantekeningen voorzien en een paar vergelijkingen trekken met andere culturen.
Dit is het verhaal, hier is het.
Nu is er een stille rimpeling, een stil geruis en geritsel, een stil zuchten, stil zoemen en het is leeg onder de lucht.
Hier volgen de eerste woorden, het is de eerste getuigenis:
Er is nog niet één persoon, één dier, vogel, vis, krab, boom, rots, holte, kloof, weide of bos. Alleen is er de hemel; het oppervlak van de aarde is nog niet zichtbaar. Alleen de zee strekt zich uit onder de hele hemel; er is werkelijk niets dat reeds bij elkaar gezameld is. Het is in rust. Niets beweegt er. Het wordt teruggehouden, in rust gehouden onder de hemel.
Wat er ook zou kunnen bestaan is er eenvoudig niet: alleen het uitgestrekte water, alleen de kalme zee, alleen die ligt daar uitgestrekt.
Wat er ook zou kunnen bestaan is er gewoonweg niet: alleen geruis, een rimpeling, in het donker, in de nacht. Alleen Tzakól, de Maker(s), Bitól, de Vormgever(s), Tepeü, de Heerser en Gucumatz, de Gevederde Slang. Alóm, de Draagsters en Caholóm, de Bevruchters zijn in het water, een glinsterend licht. Zij zijn daar en zij zijn omsloten door blauwgroene veren van de quetzalvogel. Vandaar de naam “Gevederde Slang.” Zij zijn grote kenners, grote denkers, dat is hun natuurlijke aard.
En natuurlijk is er de hemel en ook Cabauil, het hart van de hemel. Dit is de naam van de god, zo men zegt.
– 2 –
En toen kwam het woord, het kwam hier tot Tepeü en Gucumatz, de Heerser en de Gevederde Slang, hier in het duister, in de allereerste schemering. Tepeü en Gucumatz spraken met elkaar, toen dachten zij en zij peinsden. Zij kwamen tot overeenstemming en voegden hun woorden samen en hun gedachten. Toen werd het duidelijk, en de mens werd duidelijk in hun geest, tot zij zich een denkbeeld vormden van de groei, het ontstaan van bomen en van bos en van de groei van het leven en van de mensheid, daar in de duisternis, in de vroegste schemering, en dit alles kwam door het Hart van de Hemel, nu genaamd Hunrakan, of Hurricane, de wervelstorm, in zijn drievoudigheid. Eerst komt Bliksemschicht-Hunrakan, genaamd Vuur-in-het-Water, toen kwam Chipi-Cukulhá, dat-wat-uit-de-bliksem-voortkomt, en als derde Raxa-Cukulhá, de bliksem die naar boven slaat.
Aldus waren zij met zijn drieën, Hart-van-de-Hernel, Tepeü; de Heerser; en Gucumatz, de Gevederde Slang, toen er een denkbeeld gevormd werd van de schemering van het leven: “Hoe moet er gezaaid worden, hoe moet de schemering tot stand komen? Wie moeten de verzorgers en kwekers zijn?”
“Laat het aldus gaan, denk erover: dit water moet verwijderd worden ter wille van de vorming van het aardoppervlak, dan volgt het zaaien, de schemering van de hemel-aarde. Maar er zullen geen feestdagen zijn en ons werk zal niet geprezen worden voordat de mens tot stand is gekomen,” zeiden zij.
En toen verscheen de aarde, alleen door hun woord verscheen de aarde. Om de aarde te vormen zeiden zij “Aarde”. En plotseling ontstond die, net als een wolk, als een mist die zich nu vormde, zich ontvouwde. Toen werden de bergen gescheiden van het water en door hun genie alleen werd het denkbeeld van de bergen werkelijkheid en op de hellingen groeiden met een cipressen en dennenbomen.
(En zo verder. Toen) planden zij de dieren van de bossen en de bergen: de herten, vogels, poema’s, jaguars, slangen, ratelslangen en andere. In een volgend stadium kregen zij ieder een eigen plaats toegewezen, sommige in de bomen, andere in de dalen, in de weiden enz. Toen werd hen verteld dat zij moesten spreken om de goden eer te kunnen betuigen. Dit konden zij niet en daarom werden zij gedegradeerd.
Dan wordt een nieuw experiment gedaan om menselijke wezens te scheppen. “Het moet gewoon opnieuw geprobeerd worden,” zeiden zij.
Dan volgt het bouwen met en bewerken van aarde en modder. Ze maakten een lichaam, maar ze vonden niet dat het er goed uitzag. Het viel uit elkaar, het verloor kruimels, zat los en werd zacht, het viel gewoon uit elkaar en loste op. Hun hoofd kon ook niet draaien en hun gezicht was scheef en misvormd. Zij konden niet omkijken. In het begin praatten zij wel, maar alleen maar onzin. Zij losten gemakkelijk op in het water. Daar om besloten· de goden hun werk te ontmantelen en zij maakten een nieuw plan:
“Wij zullen tegen Xpiyacoc, de Grootvader, tegen Xmucane, de Grootmoeder, tegen Hunahpû-Buidelrat en Hunahpû-Coyote zeggen dat zij moeten proberen de dagen te tellen en het lot te bepalen.” Dit deden zij door divinatie met bonen en maïskorrels. Toen riepen zij Xpiyacoc en Xmucane, de godde lijke Grootouders aan.
Dit wordt gedaan en na het divinatie ritueel stellen deze vast:
“Het is goed dat jullie poppen er komen, uit hout gesneden, met een mense lijk uiterlijk en met menselijke spraak.” zo werd de aarde bevolkt. Zij werden geboren en hadden dochters en zonen, deze poppen van houtsnijwerk. Maar zij hadden geen hart en geen verstand, geen herinnering aan hun samenstel lers en bouwers. Zij gingen en liepen waar zij wilden. Zij herinnerden zich het hart van de hemel niet. Vanwege hun onvolledigheid en onbehoorlijk gedrag werden zij tenslotte bestraft. en vernietigd door een gigantische wolkbreuk die dag en nacht voortduurde en de hele aarde onder water zette. “En men zei dat de apen in het bos van tegenwoordig hiervan een teken zijn. Dat is waarom apen op mensen lijken: zij zijn het teken van een vroe ger mensdom, een menselijk ontwerp.”
Het tweede en derde deel van de Popol Vuh vertelt ons over de verdere evolutionaire geschiedenis van de mensheid. Het vierde en vijfde deel gaan over de religieuze en politieke geschiedenis van de volkeren van zuidelijk Guatemala. Ik zal nu het tweede en derde deel kort samenvatten.
Er zijn drie reuzen, Zevenpapegaai en zijn twee zonen, Zipacna de Bergenmaker en Cabracan de Aardbeving. Zij stellen zichzelf groter voor dan ze zijn en maken er aanspraak op dat zij de zon-en-maan, de bouwer van de aarde en de vernietiger van bergen zijn en zij oefenen daarmee een aantrekkingskracht uit op de mensen die bij de vloed waren omgekomen voordat het volgende ras kon worden gemaakt, maar die nog niet het onderscheidingsvermogen hadden ontwikkeld om het verschil te zien tussen de vergankelijke grootsheid van de zelfverkondigde zon-en-maan en de echte zon en maan die nog niet op waren omdat de schemering nog niet had plaatsgevonden. Toen kwamen de twee jongens, de heldentweeling, genaamd Hunahpû en Xbalamque voor het eerst naar voren in het verhaal. Omdat ze van goddelijke afkomst waren zagen ze kwaad in de pogingen tot zelfver heerlijking voor het aangezicht van het Hart-van-de-Hemel. Daarom besloot de tweeling de drie reuzen te vernietigen. Ieder van hen had een zwakheid waarop hij gevangen kon worden.
Zevenpapegaai, die zich als de zon en de maan voordeed, had een begeerte naar zoete vruchten en hij werd neergeschoten terwijl hij in de boom zat om zijn lievelingsvruchten te eten. Zipacna, de bergenmaker, liep in een dodelijke val door zijn smaak voor een grote krab, wat volgens hedendaagse Maya’s staat voor seksuele begeerte, en Cabracan, de aardbeving werd gepakt op weg naar het vernietigen van nog een berg toen hij van de tweeling een door hen gevangen en geroosterde vogel aangeboden kreeg, waarvan hij de verleiding niet kon weerstaan. De vogel was echter vergiftigd met aarde.
De Popol Vuh gaat verder met de voorgeschiedenis van de tweelingbroers. Hun vaders waren Hun Hunahpû en Vucub Hunahpû, ofwel Eénjager en Zeven jager. Deze waren weer de zonen van de oorspronkelijke goddelijke grootou ders, Xpiyacoc en Xmucane. Eenjager en Zevenjager hadden twee zonen, genaamd Eén-aap en Eén-ambachtsman. Hun moeder stierf spoedig en zij werden opgevoed door hun grootmoeder, Xmucane. Zij waren grote ambachts lieden en kunstenaars. Eenjager en Zevenjager daarentegen brachten al hun tijd door met het heilige balspel. Toen werden zij naar Xibalbá, de onderwereld geroe pen. Na een aantal vreselijke tests en beproevingen werden zij verslagen in het balspel door de 12 heren van de onderwereld. De opperheren waren Eéndood en Zevendood.
Na zijn onthoofding werd de schedel van Hun Hunah pû (Eenjager) in de vork van een boomtak geplaatst, van en boom die op de weg van de onderwereld naar de aarde stond. Plotseling hing de tot dan toe kale boom vol vruchten. Dit waren echter verboden vruchten, op last van de heren van Xibalbá, want ze maakten zich ongerust over deze vruchten in die boom. De dochter van een van de heren van de onderwereld werd echetr nieuwsgierig en ging toch omhoog langs de weg tot ze bij de boom kwam, en plotseling werd haar hand bespuugd met het speeksel van de schedel. Ze werd daardoor zwanger en schonk het leven aan een eveneens een tweeling: onze helden Hunahpû en Xbalamque. Op deze mysterieuze wijze plantten Eenjager en Zevenjager zich na te zijn verslagen in de onderwereld toch nog voort. Hunahpû en Xbalamque groeiden op en versloegen hun jongere broers Eén-aap en Eén-am bachtsman, die in apen veranderden.
Toen werden Hunahpû en Xbalamque net als hun vaders naar de onderwereld geroepen. Zij ondergingen dezelfde beproevingen en daarna nog een aantal steeds verschrikkelijkere, maar nu wisten ze wat ze moesten doen en zij overwonnen de heren van Xibalbá. Zij werden meesters over leven en dood en konden iedere vorm aannemen die ze maar wensten. Tenslotte stegen zij op naar de hemel om de zon en de maan te worden.
De rest van het boek gaat over de schepping van de tegenwoordige mens heid, althans voor zo ver het de Mayas betreft en hoe ze tot twee maal toe hun spirituele instructies kregen en hun stamgoden kregen toegewezen te Tula Zuyua, de Zeven Grotten over de zee naar het oosten. En over hun migraties en vestigingsplaatsen en oorlogen, hun oorlogen en hun religieuze geschiedenis.
Commentaar
Een paar punten van de vroege wording van het heelal en van de mens willen we hier van aantekeningen te voorzien.
In de eerste regels van het verhaal lazen we:
Nu is er een stille rimpeling, een stil geruis en geritsel, een stil zuchten, stil zoemen en het is leeg onder de hemel. ….. Er is nog niet één persoon, dier, vogel, etc. Alleen is er de hemel; het oppervlak van de aarde is nog niet zichtbaar. Alleen de zee strekt zich uit onder de gehele hemel; er is werkelijk niets dat reeds verzameld is. Het is in rust, niets beweegt er.
Dit verwijst dus naar de periode voordat de evolutieprocessen van ons heelal zelfs nog maar waren begonnen. Niets bestaat nog. Alleen de hemel, het grenzeloze al, en er heerste duisternis. Het is het ongemanifesteerde dat er altijd geweest is en er altijd zal zijn. De tekst zegt echter niet dat de hemel niets is. Wat uit absoluut niets kan ook niets voortkomen. Zelfs in de hemel zijn er rimpelingen, is er gezoem, enz.
Dan, slechts één regel nadat de verteller ons heeft medegedeeld dat er alleen maar de hemel is, verklaart hij: “Alleen de zee strekt zich uit onder de hemel.” Dit lijkt een tegenspraak. Maar toch is het dat niet. Ik zie er schitterende manier in om uit te drukken dat er in het Eeuwige Beginsel geen sprake is van dualiteit. Er is geen verschil, geen differentiatie tussen geest en materie.
Maar toch heeft het in potentie zowel datgene wat we geest noemen als dat wat we materie noemen tot uitdrukking te brengen. Het Eeuwige Begin sel, hoewel het voorbijgaat aan alle mogelijkheden van het bespiegelende denken is zowel geest als oermaterie, of liever, dat wat vooraf gaat aan materie en dat wordt hier uitgedrukt ‘alleen de hemel’ en daarna ‘de hemel en de zee alleen.’
Het is interessant dit te vergelijken met de scheppingshymne uit de Rigveda van het oude India. Ik citeer:
Tot nu toe was er noch het zijn, noch het niet-zijn, noch was er het luchtruim of de hemelen daarboven; Wat was omsloten? En waar? Beschermd door wie? En was er water? Bodemloos, onpeilbaar? Noch was er dood, noch onsterfelijkheid, noch was er enig teken van dag of nacht; volledig windstil was het; het Ene ademde; behalve dat was er niets dat bestond.
Hier vinden we, net als in de Popol Vuh, een ontkennende wijze van uitdruk ken. De enige bevestigende stelling is: “het Ene ademde.” In de Popol Vuh “Er is een stille rimpeling, etc.”
Nu lees ik een paar regels voor van het eerste vers van de Stanza’s van Dzyan, een occult commentaar uit een zeer oude bron op bepaalde boeddhis tische en preboeddhistische teksten. Op deze stanza’s baseerde H.P. Blavatsky haar werk De Geheime Leer
“De Eeuwige Ouder, gehuld in haar altijd onzichtbare gewaden had wederom gedurende zeven eeuwigheden gesluimerd. Tijd bestond niet; het universele denkvermogen was er niet; de zeven paden naar gelukzaligheid en de grote oorzaken van het lijden bestonden niet. Duisternis alleen vervulde het grenze loze al. Alleen de ene vorm van bestaan strekte zich onbegrensd en oorzaak loos uit, in een droom loze slaap; en het leven klopte onbewust in de univer sele ruimte.
“De Eeuwige Ouder had wederom gedurende zeven eeuwigheden gesluimerd” betekent dat we juist voor het begin staan van een nieuwe periode van manifestatie van de kosmos. En wederom zijn de enige positieve stellingen die betreffende een grenzeloos, oneindig, oorzaakloos al en de onbewuste hartenklop van leven in de universele ruimte.
Zowel de Rigveda als het Boek van Dzyan stelt een paar vragen. De Rigveda zegt: “Wat was omgeven? En waar? Beschermd door wie?” De tweede Stanza van Dzyan: “Waar waren de bouwers, de lichtgevende zonen van de scheme ring van de kosmische manifestatie?” en antwoordt: “In de onbekende duister nis ….. de voortbrengers van vorm uit geen-vorm – de wortel van de wereld – … rustten in de zaligheid van het niet-bestaan. Het uur had nog niet geslagen; de straal was nog niet naar de kiem geschoten; de moederlotus was nog niet gezwollen. De zeven zonen waren nog niet geboren uit het web van licht.
Terug in Guatemala schijnt de Popol Vuh een antwoord te geven op de vragen “wat was omgeven, en waar en door wie?; en “Waar waren de bouwers, de lichtgevende zonen?” Want hoewel de Popol Vuh juist had gesteld dat er alleen de hemel en de zee waren, gaat zij nu een stap verder door te zeggen: “Alleen de makers, de vormgevers, en de Heerser en de Geverder de Slang en de Draagsters en de Bevruchters zijn in het water, een glinste rend licht. Zij zijn daar, zij zijn omloten door blauwgroene veren van de quetzalvogel.” Deze zes goden tezamen met hun gezamenlijk omhulsel van veren staan bekend and God-zeven, en deze zeven samen worden eveneens ‘Gevederde Slang’ genoemd. Zij zijn grote kenners en grote denkers, dat is hun natuurlijke aard. En er is de hemel en ook het Hart-van-de-Hemel.
Nu zijn we op het punt aangekomen dat de kosmische manifestatie een aanvang begint te nemen. De Popol Vuh zegt: “En toen kwam zijn woord (van het Hart-van-de-Hemel) naar de Heerser en de Gevederde Slang, en zij praatten en zij maakten zich zorgen. Zij kwamen tot overeenstemming.” En zij vormden zich er een beeld van hoe de hele schepping, het hele evolu tionaire proces plaats zou moeten vinden. Deze passage bedoel t aan te geven dat er plotseling een eerste impuls is, een vibratie.
Hier in de Popol Vuh zien we zowel een belangrijke overeenkomst als een belangrijk verschil met de moderne wetenschappelijke evolutietheorie. De overeenkomst is de algemene volgorde waarin de processen plaatsvinden: eerst de aarde, ofwel het mineralenrijk. Dan het planten-, het dieren- en tenslotte het mensenrijk. Eerst een primitief mensdom gevolgd door meer geperfectioneerde vormen en het ontwaken van spraak en denkvermogen. Het belangrijke verschil is echter dat denkvermogen en intelligentie als kosmische principes het eerst ontwaakten, zelfs voordat enige scheppingsdaad of zelfs de condensatie van de materie plaatsvond. Het is interessant om te zien dat de Mens, als het doel van de evolutie al in gedachte bestond zelfs voordat er ook maar iets gedaan was. Het begon allemaal met univer seel denkvermogen, dat vanaf het allereerste begin wordt uitgedrukt als een dualiteit: Tepeü en Gucumatz, of de Heerser en de Gevederde Slang. Wellicht duidt dit de twee samenwerkende aspecten van het denken aan, het abstrakte en het tot handeling aanzettende denken. Overal in de Popol Vuh, en in feite in het hele Amerikaansindiaanse denken komen we dualitei ten tegen, vaak in de vorm van tweelinghelden. Natuurlijk behoort het ook tot de aard van het denken om met zichzelf te overleggen, en tot een conclusie te komen door these en antithese.
Nu plotseling is de naam van het Hart van de Hemel veranderd in Hunrakan, of Hurricane, de wervelstorm en deze doet zich voor in de drie aspecten van bliksem die hiervoor genoemd werden. De drie godheden, de Heerser, de Gevederde Slang en de Wervelwind brengen de schepping voort: “En toen verrees de aarde door hun toedoen, ….. plotseling, net als een wolk, een mist, die zich nu vormde, ontvouwde.” Dus, in andere woorden, door denken, wil en handeling vond een plotselinge verdichting van de materie plaats, zodat uit de onzichtbare oermaterie plotseling een zichtbare vorm van materie te voorschijn kwam, zoals een wolk in de bergen die ontstaat uit onzichtbare waterdamp.
Het is interessant om – zonder overigens definitieve conclusies te willen trekken – het verhaal van de scheppingsactiviteit van de Heerser, de Geve derde Slang en de Wervelstorm met zijn drie soorten bliksem van de Guate malteekse Indianen naast een paar regels uit de esoterische Tibetaanse Stanza’s van Dzyan te leggen. Stanza V zegt, vrij weergegeven: “….. de zeven adems van de Draak (of slang) van wijsheid brengen de Vurige Wervelwind voort. Zij maken van hem de boodschapper van hun wil. De Ene Ware Occulte Wijsheid wordt de Vurige Wervelwind, of het ros, waarvan de gedachte de berijder is. Hij (de wervelwind) schiet als een bliksem door de vurige wolken.”
Het scheppingsverhaal van de Popol Vuh gaat verder. Maar het is verschillend van bijvoorbeeld het scheppingsverhaal van de Bijbel, waarin God, van wie we verder weinig weten, de wereld met haar bewoners in één week schiep en meteen in haar definitieve vorm. De Popol Vuh gaat stap voor stap, en de goden zaaien zaden, de zaden van evolutie. De goden zelf zijn voort durend bij het proces betrokken. Zij denken, zij kijken naar de resultaten en komen soms tot de conclusie dat het goed is, en soms dat de poging minder geslaagd is en dat het resultaat moet worden gedegradeerd of zelfs vernietigd. Daarom is het beter de Popol Vuh een evolutieverhaal te noemen dan een scheppingsverhaal. De goden zelf, hoewel zij grote denkers en ken ners zijn en meesters in occulte vermogens en in deze kwaliteiten ver boven de mensen verheven, zijn zij niet volmaakt. Zij vormen zich echter vanaf het allereerste begin een voorstelling van het doel van hun scheppende activiteiten, en dat is een mensheid die zich haar scheppers zal herinneren, mensen die zullen kunnen spreken en die gevers zijn van lof en respect aan de goden.
Het is interessant dat de mens als idee al vanaf het begin bestaat, en dat alle lagere vormen van evolutie pogingen zijn het doel stap voor stap te bereiken. Dus in die zin is de mens het oudste van alle levende wezens, en niet de jongste zoals de moderne wetenschap leert, zijnde het resultaat van de toevallige hersenontwikkeling van een waarschijnlijk aapachtige voorouder. Als de goden eenmaal de dieren geschapen hebben proberen ze hen te leren spreken, “maar het bleek dat zij niet konden spreken als mensen, ze kwaak ten en kwetterden en brulden alleen maar.” En de goden zeiden: “Het is niet goed gelukt ….. zo kan het niet.” Toen schiepen zij de eerste mensheid van modder. Die mensen konden echter niet lopen en zich niet voortplanten. Zij losten op in het water, en de goden besloten hen te ontmantelen.
In theosofische termen duidt dit op de vroege halfastrale mens, in de theosofie bekend als het eerste wortelras, een nog onzelfbewust menselijk ras, maar voor dat hun lichamen en samenstelling gereed waren om het vuur van het denk vermogen te ontvangen.
Toen kwam het ogenblik dat de goden besloten door telling het lot te bepa len, om te zien of het de juiste tijd was om een betere poging te doen. Blijkbaar zijn de goden niet alwetend, want zij moeten bonen en maïskorrels gooien om het lot te lezen. Blijkbaar ontgaat de lotsbestemming zelfs aan hun controle en zijn zij de vrijwillige dienaren daarvan. Dit doet ons denken aan een lering van de theosofie en de filosofische systemen van India waar zelfs de goden zijn ‘onderworpen’ aan karma, zij het niet het menselijk kar ma. Karma is een universele wet van noodzakelijkheid, van oorzaak en gevolg. En zelfs waar zij het verloop van karma zouden kunnen beïnvloeden, is het de goden niet toegestaan in te grijpen in het karma van de wereld.
De waarzeggerij geeft aan dat het inderdaad het juiste moment is. De volgende menselijke schepping is gemaakt van hout en de mensen van dit ras zijn, in tegenstelling tot die van het vorige, onderhavig aan geboorte en dood. Zij planten zich voort en een verdeling in mannen en vrouwen vindt plaats. Zij spraken, maar hadden geen denkvermogen en geen hart. Tenslotte worden zij bestraft en vernietigd. Van hen stammen de apen af, die aldus een afstamming zijn van de zich ontwikkelende mensheid, in plaats van andersom, zoals de wetenschap gelooft.
Dan breekt de voortgang van het verhaal af. Voordat de uiteindelijke schep ping van de moderne mensheid plaatsvindt, veel verderop in de Popol Vuh, lezen we over de strijd van de goddelijke tweeling, Hunahpû en Xbalamque met de hoogmoedige reuzen Zevenpapegaai en zijn zonen, Bergenmaker en Aardbeving. Deze reuzen kunnen weliswaar denken, maar ze misbruiken hun vermogen daartoe en komen ten val door hun zwakheden, zelfzuchtige, seksuele en wereldse begeerten, waardoor hun macht vernietigd wordt. Natuur lijk vertegenwoordigt dit verhaal over de reuzen tevens aspecten van ons eigen denkvermogen, dat gedurende ons evolutieproces overwonnen moet worden door het hogere denken, voorgesteld door de tweelingen.
Voordat zij het noodzakelijke werk voor de mensheid kunnen doen moeten de goddelijke tweelingen afdalen naar de aarde en zelfs tot de rijken van Xibalbá, de onderwereld, waarbij ze de eerste keer falen. Tijdens een volgen de incarnatie op aarde worden zij wederom naar de onderwereld geroepen en overwinnen nu de heren van Xibalbá. De tweelingen zijn als respectievelijk de zonen en kleinzonen van de oorspronkelijke goddelijke grootouders, die het kosmische denken in zich dragen, zowel goddelijk als menselijk.
Zij schijnen het hogere denkvermogen in de mens voor te stellen, hetgeen zowel van bovenmenselijke oorsprong is als deel uitmaakt van de menselijke constitutie. De eerste tweeling, Hun Hunahpû en Vucub Hunahpû, Eenjager en Zevenjager, voert nooit enig menselijk werk uit, zij spelen alleen het heilige balspel. Wanneer zij geconfronteerd worden met de rijken van de onderwereld falen zij omdat zij niet hebben geleerd te onderscheiden. Maar hun essentie is onsterfelijk en bevrucht de dochter van een van de heren van Xibalbá. Zij worden nu herboren als de halfmenselijk halfgoddelijke tweeling Hunahpû en Xbalamque, die na vele taken op het menselijk vlak van bestaan vervuld te hebben ook naar Xibalbá worden geroepen en daar doorheen komen dank zij hun heldere intelligentie, die er voor zorgt dat ze niet langer bedrogen kunnen worden in de Xibalbische rijken, die de lagere aspecten van de menselijke natuur vertegenwoordigen. Tenslotte wor den zij meesters over leven en dood, over vernietiging en herstel en kunnen alle vormen aannemen die ze willen. En dit zijn volgens de occulte littera tuur van verschillende culturen aspecten van onze menselijke bestemming, als we onze lagere natuur te boven zijn gekomen zodat wij hierdoor niet meer bedrogen kunnen worden en we ons volledig geïdentificeerd hebben met onze eigen innerlijke natuur, wat ons verlichte denken is, van nature vrij en van goddelijke oorsprong.
Dan wordt in de Popol Vuh tenslotte de tegenwoordige mensheid geschapen. Opvallend is dat het huidige ras in het begin een ongelimiteerd gezichtsver mogen had en door rotsen en bomen etc. heen kon kijken. Deze mensen hadden een intense kennis en een volmaakt begrip van allerlei zaken. Toen beperkten de goden hun gezicht en hun kennis en begripsvermogen, omdat zij niet konden toestaan dat de mensen hun gelijken waren. Toen werden de vrouwen geschapen in dit ras. Lang geleden ontvingen de mensen hun godsdienst en hun instructies te Tula, in de zeven grotten over de zee naar het oosten. Tweemaal werd deze wijsheid gegeven. De mensen gebruikte en misbruikte deze. De geschiedenis zet zich voort tot in recente tijden, zelfs tot in de Spaanse periode, tot het moment waarop de Popol Vuh werd opgeschreven en overhandigd door een wijze en meedogende Indiaan aan zijn veroveraars.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de Popol Vuh een heel diep en volledig boek is over evolutie, zowel kosmisch als menselijk, zowel materieel als spiritueel, zowel mythisch als historisch. Het werk gaat niet alleen over de evolutie van vormen, zoals in de westerse evolutietheorieën, maar ook over de evolutie van het denkvermogen, de lagere natuur van de mens en zelfs dat van de goden en de goddelijke natuur van de mens. Het handelt ook over de relatie tussen de rijken van de natuur zowel als met de beginse len van de constitutie van de mens. En het behandelt niet alleen de evolutie in het verleden tot het heden, maar in de afdaling in Xibalbá en de glorieuze overwinning daarvan geeft het ook ons pad voor de toekomst aan.