Overeenkomstig eengoede gewoonte onder Tibetaanse Boeddhisten beginnen we met de Prajñāpāramitā Hṛdaya Sūtra1, ook bekend als de Hartsoetra2
OṀ
Gegroet zij de gezegende en edele!
Toen de nobele bodhisattva Avalokiteśvara bezig was met het beoefenen van de diepzinnige prajñāpāramitā, de transcendente wijsheiddiscipline, beschouwde hij de vijf skandha’s of groepen van eigenschappen en zag dat zij in hun zelf-aard śūnya – leeg – waren3.
Hier, o Śariputra, is vorm leegte, leegte is vorm; leegte is niets anders dan vorm, vorm is niets anders dan leegte; wat vorm is dat is leegte, wat leegte is, is vorm. Dat geldt ook voor de andere vier groepen van eigenschappen: gevoel, waarneming, mentaal voorstellingsvermogen en bewustzijn.
Hier, o Śariputra worden alle verschijnselen van het bestaan gekenmerkt door leegte: ze worden geboren noch vernietigd, ze zijn bezoedeld noch onbevlekt, gebrekkig noch overvloedig.
Daarom, O Śariputra, is er in leegte geen vorm, geen gevoel, geen mentaal voorstellingsvermogen, geen bewustzijn; geen oog, oor, neus, tong, lichaam of denkvermogen; geen zintuiglijke voorwerpen van vorm, geluid, reuk, smaak, of tastbare toestanden; geen visueel element, enzovoort, tot men komt tot geen verstandelijk kennend element. Er is geen onwetendheid, noch opheffing van onwetendheid, totdat we komen tot: niet oud, worden en geen dood, noch opheffing van oud worden en dood. Er is geen lijden, geen ontstaan, geen ophouden, geen pad; er is geen hogere kennis, geen bereiken (van nirvāṇa), geen niet-bereiken.
Daarom, O Śariputra, door zijn niet-bereiken (van nirvāṇa) verblijft de bodhisattva, die zijn toevlucht heeft genomen tot prajñāpāramitā sereen in volmaakte mentale vrijheid.Doordat hij geen mentale belemmeringen heeft, bereikt hij zonder angst, terwijl hij alle verkeerde gezichtspunten te boven komt, het uiteindelijke geluk van nirvāṇa.
Alle boeddha’s van verleden, heden en toekomst die hun toevlucht hebben genomen tot de onvergelijkelijke prajñāpāramitā zijn volledig ontwaakt in absoluut volmaakte verlichting.
Daarom moet de prajñāpāramitā worden erkend als de grote mantra, de mantra van grote wijsheid, de meest verheven mantra, de onvergelijkelijke mantra en de verlichter van al het lijden; zij is waarheid omdat zij niet-onwaarheid is. Dit is de mantra verkondigd in prajñāpāramitā. Deze luidt:
gate, gate pāragate, pārasaṁgate bodhi svāhā!
Gegaan, gegaan, gegaan naar ginds (naar de andere oever); volledig gegaan naar de andere oever! O wijsheid! Heil!
Zo eindigt Prajñāpāramitā Hṛdaya Sūtra – het Hart van Bovenzinnelijke wijsheid.
Aangezien er geen godsdienst is hoger dan de waarheid, is het heiligdom van de waarheid wel de allerheiligste grond die men zou kunnen betreden. Waarheid is hoger dan de hoogste godheid en elke ware wetenschapper, wijsgeer en elke werkelijke religieuze mens dient zijn werk te verrichten in voortdurende devotie aan Haar.
Men zou kunnen zeggen dat waarheid kenbaar zowel als onkenbaar is. Kenbaar op de vele niveaus zoals zij zich aan ons manifesteert, d.w.z. de waarheid over de relatieve dingen. Maar zij blijft altijd onkenbaar in haar ongemanifesteerde wezen, de waarheid omtrent het diepste wezen van het zijn, waarnaar wij alleen kunnen verwijzen als ‘Dat.’ Zelfs voor de goden blijft er altijd een onkenbare essentie.
Steeds dieper kan men doordringen, maar toch blijft er altijd een waarheid die dieper ligt, vooralsnog onbereikbaar, een uitdaging voor een volgende dag of jaar of manvantara om nieuwe ervaring op te doen, om verdere sluiers voor onszelf weg te nemen.
Relatieve waarheid, de kennis van de dingen om ons heen, is met onbreekbare draden verbonden met absolute waarheid. Zij is er deel van. Relatieve waarheid is een aspect van absolute waarheid, maar in haar beperkt gekende, door het denken beschouwde en schijnbaar begrensde veranderlijke uiterlijke vorm. Als dat niet zo was zouden er twee waarheden, een absolute en een relatieve, naast elkaar bestaan in de kosmos. Zouden deze niet met elkaar overeenkomen, dan zouden ze met elkaar strijdig moeten zijn en dat is onverenigbaar met het begrip waarheid. Het betekent ook dat ieder feit in de natuur, ieder object dat gekend kan worden deel heeft aan waarheid, en de consequentie daarvan is dat waarheid in alle dingen kan worden herkend.
Wij leven in een wereld van illusies, of reflecties van de waarheid, doordat ons menselijk bewustzijn nog niet in staat is de ware aard der dingen te kennen.
Iemand die een diep inzicht had was Hermes Trismegistos((Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Hermes_Trismegistus)), die duizenden jaren geleden zijn beroemde ‘Goddelijke Pymander’4 schreef. Ik laat hem aan het woord:
http://www.theosofie.net/onlineliteratuur/ow/k.html#15
(Uit: Het Vijftiende Boek van Hermes Trismegistus)
Over Waarheid aan zijn zoon Tat.
(1) Hermes: Over Waarheid, o Tat, is het niet mogelijk dat door de onvolmaakte mens, die is samengesteld uit onvolmaakte leden en die als zijn woning verschillende lichamen heeft, op betrouwbare wijze gesproken wordt.
(5) H: En als in het begin onze constitutie geen waarheid in zich had, hoe zou behalve God de mens dan ooit Waarheid kunnen zien of spreken of begrijpen?
(6) H: Daarom, O Tat, is geen enkel ding op Aarde Waarheid, maar een weerspiegeling van waarheid; en dan nog lang niet alle dingen, want het zijn er maar weinige.
(7) H: Maar de andere dingen zijn Onwaarheid, en bedrog en meningen zoals de beelden van fantasie of verschijningen.
(8) H: En als de fantasie van boven af beïnvloed is, dan is het een weerspiegeling van de Waarheid, maar zonder die werking van boven blijft het een leugen.
(14) H: (…) De Waarheid bestaat in werkelijkheid helemaal niet op aarde, O Tat, want zij kan niet worden voortgebracht of gemaakt.
(15) H: Maar wat betreft de Waarheid; het kan zijn dat sommige mensen, aan wie God het vermogen van het juiste zien geeft, haar kunnen begrijpen.
(21) H: O, zoon, Waarheid is de meest volmaakte Deugd, en het hoogste Goede zelf, niet vertroebeld door de materie, niet omsloten door een lichaam, het naakte, heldere, onveranderlijke, eerbiedwaardige Goede.
(22) H: Maar de dingen die bestaan, O zoon, zijn zichtbaar, niet in staat tot het Goede, vergankelijk, voorbijgaand van aard, vallen uiteen, zijn veranderlijk en veranderen voortdurend, en ontstaan uit elkaar.
(24) H: Want alles dat verandering ondergaat is een leugen; door te veranderen toont het ons steeds weer andere verschijningsvormen. (25) Tat: Is de mens niet waar, O vader?
(26) H: Voor zover hij een mens is, is hij niet waar, zoon; want dat wat waar is, bestaat alleen uit zichzelf en blijft en verblijft overeenkomstig zichzelf, zoals het is.
(27) H: Maar de mens bestaat uit vele dingen en wordt veranderd, eeuw na eeuw, idee na idee, of van de ene vorm in de andere; en dit. terwijl hij zich nog steeds in zijn stoffelijk voertuig bevindt.
(35) Tat: Moeten we dan zeggen, Vader, dat alleen de Zon die in afwijking van de aard van andere dingen, niet verandert, maar overeenkomstig zichzelf verblijft, Waarheid is?
(36) H: Deze is Waarheid, en daarom is de constructie van de Wereld alleen aan hem toevertrouwd, en bestuurt en maakt hij alle dingen en is hij degene wiens Waarheid ik zowel vereer als bewonder; en na het Ene, en Eerste erken ik hem als de Arbeider.
(37) Tat: Wat beschouwt u dan als de eerste Waarheid, vader?
(38) H: Het Ene en Enige, O Tat, is dat wat niet uit materie bestaat, dat zich niet in een lichaam bevindt, wat geen kleur heeft, geen getal of vorm, wat onveranderlijk, en altijd is; maar Onwaarheid, o zoon, is bedorven.
(48): De dingen die te voren bestaan, die zijn en die veranderen, zijn onwaar.
(49) H: Begrijp deze dingen aldus als valse verrichtingen, O zoon, die hun afhankelijkheid hebben van boven, zelfs van de Waarheid zelve.
(50) H: En dat zo zijnde bevestig ik dat Onwaarheid het Werk is van Waarheid.
Einde van het vijftiende boek
Waarheid kan benaderd worden op drie wijzen, die een eenheid zouden moeten vormen, zoals de mens een eenheid vormt in zijn samengestelde wezen. Deze drie wijzen van benadering worden genoemd wetenschap, filosofie en religie, overeenkomstig de classificerende, de coördinerende en de mystieke en devotionele vermogens in de mens. Alleen deze drie samen leiden tot inzicht in de ware aard der dingen, materieel, psychisch en spiritueel.
Het is misschien alleen in het Westen dat drie als geheel aparte, los van elkaar staande dingen beschouwd worden. Het is een logisch gevolg van de opvatting, afkomstig van Descartes, dat geest en lichaam of materie twee aparte, van elkaar gescheiden dingen zijn, of van de opvatting dat God iets of iemand buiten onszelf is.
De benadering van de waarheid, zoals die in de moderne wetenschap – behalve de wiskunde – wordt gedaan is inductief. Dat wil zeggen, uitgaande van de details die we waarnemen bouwen een redenering op, en proberen een theorie te vormen die de waargenomen details verklaart. Gebruikmakend van die theorieën en nieuwe, meer verfijnde waarnemingen proberen we vervolgens theorieën op een hoger nivo, van grotere universaliteit te vormen, enz. Een probleem is dat we onwaarneembare, maar wel bestaande zaken, nooit in onze theorieën kunnen betrekken (denk aan de ‘waarheid’ dat de aarde plat is; of aan leven op andere planeten). Bovendien kunnen waarnemingen altijd maar tot op zekere hoogte exact zijn, gezien de beperktheid van onze zintuigen en instrumenten. Ook zijn onze waarnemingen zelf theoriegebonden: men ziet grotendeels alleen wat men verwacht en ziet vaak afwijkingen over het hoofd. Al met al is een wetenschappelijke theorie een wankel bouwwerk. Een theorie, hoe mooi dan ook, moet nooit verward worden met de laatste waarheid omtrent iets, iets waaraan de wetenschap en de kerken zich nogal eens schuldig hebben gemaakt. Men·zou altijd bereid moeten zijn een theorie bij te schaven en te verdiepen, maar ook om haar op elk moment van de basis uit te beschouwen en haar geheel op te geven. Willen we beslist vasthouden aan hetgeen waaraan we zijn gehecht, onze theorieën en dogma’s, dan sluiten we voor onszelf de weg van verdieping, het pad naar waarheid, af.
Naast deze inductieve methode is er de deductieve methode: men leidt details af uit een aantal beginselen die in hogere mate universeel zijn, zoals in de wiskunde het geval is: alle resultaten zijn afgeleid van axioma’s.
Gelukkig zijn er wezens die door hun verdere evolutie zich diepere inzichten hebben verworven dan wij op dit moment bezitten. Zij kunnen ons iets van de consequenties van hun inzichten in voor ons begrijpelijke vorm meedelen en wij kunnen daar onze conclusies uit trekken en nagaan of de consequenties van hun inzichten overeenkomen met onze waarneembare werkelijkheid. Het zijn deze beide methoden samen – de inductieve en de deductieve – die de mens tot inzicht leiden.
De Theosofische beweging heeft tot taak om een aantal aspecten van die eeuwige wijsheid, die meer volledig in het bezit is van onze oudere broeders en voor zover die door de mensheid in haar huidige ontwikkelingsstadium begrepen kunnen worden, de nieuwe tijd in te dragen en de zuiverheid ervan te behoeden, naar het hart eerder dan naar de letter. Er zijn waarheden bij die misschien sinds lange tijd niet zo openlijk verkondigd werden. Daarom denk ik dat de theosofische beweging en ieder van ons individueel een enorme verantwoordelijkheid draagt. Onze mate van slagen of falen kan grote gevolgen hebben voor een mensheid, die voor haar hele culturele inspiratie afhankelijk is van de zuivere overdracht van wat door onze oudere broeders aan haar is toevertrouwd.
Het zou onjuist zijn te menen dat wij de enige dragers van zo’n belangrijke taak zouden zijn, denk ik. Tegelijkertijd zou het fataal zijn voor de theosofische poging als we ons associëren met de velen die halve waarheden of valse waarheden verkondigen. Die halve waarheden kunnen, als men niet uiterst alert is, binnen sluipen in het denken van degenen die nog niet voldoende onderscheidingsvermogen hebben om ze te weren, en tot die mensen behoren we op ons eigen niveau allemaal. Ze zouden dan aanleiding kunnen worden tot misleiding en uiteindelijk onnodig lijden en heel wat oponthoud kunnen veroorzaken voor individuen en voor de mensheid. Onwetendheid is de oorzaak van alle lijden, zo leerde Gautama de Boeddha.
Er zijn evenveel paden naar waarheid als er wezens zijn die haar aspireren. Het heiligdom van de waarheid heeft evenveel toegangspoorten als er pelgrims zijn, omdat ieder die poort in zichzelf kan vinden. Er zijn vele betrouwbare wegwijzers, in de vorm van de geschriften en overgeleverde kennis van de grote leraren der mensheid en hun oprechte volgelingen, waaruit de grote wereldreligies en filosofieën zijn voortgekomen. Ieder van hen geeft morele en filosofische sleutels tot de voorportalen van de arcana.
Maar naast de vele betrouwbare wegwijzers zijn er misschien nog veel meer onbetrouwbare. Dit laatste is op zich een training voor ons onderscheidingsvermogen.
Er worden ons in deze tijd heel wat innerlijke paden te koop aangeboden, soms voor niet meer dan een paar tientjes. Men krijgt dan een mantra, bepaalde visualisaties of een meditatiemethode die moet leiden tot de ontwikkeling van chakra’s en het doen ontwaken van het kuṇḍalinī-vuur, dat als een opgerolde slang onderaan ons ruggenmerg kanaal ligt te wachten om op te stijgen naar ons kruinchakra om ons aldus zogenaamd ‘kosmisch bewustzijn’ te verschaffen. Ik denk dat de aantrekkingskracht van deze zaken zit in de kern van waarheid die ze bevatten. Maar we moeten onderscheid kunnen maken tussen de werkelijke waarden ervan en de bekleedselen die het geheel tot een gevaarlijk spel maken.
Het gebruik van mantra’s, dat zijn bepaalde meestal veelvuldig herhaalde klanken met een mystieke of magische betekenis, vinden we bij verschillende religies, maar i.h.b. bij het hindoeïsme en het boeddhisme. Mantra’s zijn nu heel populair in het Westen – en trouwens ook in het Oosten. De werkelijke betekenis en de werkelijke uitspraak ervan – als ze al uitgesproken moeten worden – is echter alleen bekend bij ingewijden. Ze hebben te maken met de kennis van het geluid, ofwel de eigenschappen van ākāśa, of het ‘vijfde element’, vaak vertaald als ruimte. Geleerde Tibetanen zeggen dat een mantra alleen effect heeft als hij wordt uitgesproken door iemand die kennis en geestelijke rijpheid heeft, want naast de toon die de mond van de mantraspreker voortbrengt en door een oor kan worden opgevangen, zendt het denkvermogen ook een trilling uit, die alleen door het hart (als innerlijk zintuig) kan worden opgevangen. Innerlijke kennis en ervaring is dus een voorwaarde om een mantra werkzaam te doen zijn. Sommige haastige mensen denken die innerlijke ontwikkeling wel over te kunnen slaan en de hoogste verlichting deelachtig te kunnen worden door zo’n mantra zo snel mogelijk en zo vaak mogelijk te herhalen.
Haast iedereen die in deze tijd denkt dat hij of zij spiritueel bezig is en één of andere guru volgt, weet wel iets over kuṇḍalinī en chakra’s te vertellen. Zij denken dan dat men ‘alleen maar’ kuṇḍalinī hoeft te laten opstijgen door śuṣumna, het ruggenmergkanaal, om de chakra’s een vurige impuls te geven. Ongetwijfeld heeft kuṇḍalinī veel met inwijding en het gaan van het pad van waarheid te maken. Het is een zeer heilige kracht. Maar er zijn meerdere kuṇḍalinī’s, en nog belangrijker chakra ‘s dan de exoterisch genoemde zeven. H.P. Blavatsky zegt in De Stem van de Stiltedat kuṇḍalinī buddhi is als actief in plaats van passief beginsel. Het experimenteren met kuṇḍalinī voordat men daar rijp voor is – en dat is pas na een zeer gedegen occulte training en ontwikkeling – is, zoals al zo vaak gezegd, levensgevaarlijk. Dit is er een voorbeeld van hoe een halve waarheid veel gevaarlijker kan zijn dan een hele leugen. In de theosofische literatuur is wel informatie over kuṇḍalinī te vinden die van grote filosofische waarde is bij het herkennen van de eenheid van macrokosmos en microkosmos.
Daarnaast zijn er in de afgelopen honderd jaar een aantal occulte systemen ontstaan die qua litteraire omvang en complexiteit te vergelijken zijn met de theosofische literatuur. De discussie over de waarde hiervan voor de mensheid – in positieve of negatieve zin – is nog lang niet afgesloten.
De grote vraag is nu natuurlijk: waaraan zijn betrouwbare leringen te onderscheiden? Het moeilijke is, dat daar uiteraard geen regels voor te geven zijn. Ieder moet zo’n vraag voor zichzelf beantwoorden. Ik denk dat ware leringen niet alleen voor het oog bevredigend zijn – dus voor het verstand – maar ook voor het hart. Een ware lering is niet alleen logisch bevredigend, maar bevredigt tevens de intuïtie van het goede en de intuïtie van het schone. Een ware leer is doorstraald van mededogen voor elk levend wezen. Elk aspect ervan dat begrepen wordt is een hulp op weg naar waarheid en stelt de bestudeerder beter in staat anderen te helpen. Zij vervult de bestudeerder met ontzag en eerbied vanuit zijn of haar hele wezen, niet alleen het verstand. Het voornaamste kenmerk van een goede leer is dat zij universeel is, dat zij alle levende wezens betreft. Een leer die bepaalde natuurrijken uitsluit van evolutie en groei, of het leven en bewustzijn en de bezieling van een deel van de natuur uitsluit is niet universeel. Ook een leer die alleen aan een op voorhand beperkte groep uitverkorenen ten dienste staat is niet universeel te noemen, zij het dat uit veiligheidsoverwegingen veel verborgen blijft voor ‘massa’.
Een universele leer kenmerkt zich door het stimuleren van onzelfzuchtigheid en moreel gedrag dat niet ten eigen bate is. Heel fundamenteel is de leer dat er niet zoiets bestaat als een afgescheiden zelf of ātman. De stelling dat dat wél zo is wordt wel de ketterij van de afgescheidenheid genoemd. Ātman is een straal van, en één mét de Ongemanifesteerde Logos. Daarom zijn wij in ons diepste wezen EEN, en is broederschap een FEIT in de natuur, Elke leer die uiteindelijk alleen het persoonlijk welzijn stimuleert, zelfs al is dat van nog zo geestelijke aard, is dus rechtstreeks in strijd met dit edelste feit in de natuur.
Het Pad naar Waarheid is daarom het Pad van Waarheid. Het is niets anders dan te leven in harmonie met de feiten van de natuur, het beoefenen van broederschap en onzelfzuchtigheid onder alle omstandigheden, voortdurend het welzijn van alle levende wezens trachten te bevorderen en met het verstand alleen dat te dienen wat logisch juist en inovereenstemming met de feiten is. Dat vergt ongetwijfeld een enorme discipline, maar ik denk dat alleen al het serieuze voornemen een hele grote stap in de goede richting is.
Voor zo’n pad hebben we geen mantra’s nodig of meditatietechnieken en de chakra’s openen zich vanzelf wel als gevolg van onze ontwikkeling, zelfs al hebben we nog nooit van ze gehoord.
Nooit kan van iemand worden geëist, dat hij iets op gezag aanvaardt. Ik ben er van overtuigd dat ieder mens diep in zich een toetssteen heeft die hem met zachte stem, misschien door een gevoel van vrede of onvrede, influistert of iets waar is of niet, in harmonie met de universele wetten of niet. Al wordt deze zachte stem zo vaak door het bevooroordeelde verstand overspoeld, zij is standvastig als een rots, en is de enige die gezag waardig is. Men hoeft dus nooit een leer of stelling te aanvaarden voordat deze door het hart wordt aanvaard.
Het dienen van alle wezens wil niet alléén zeggen het doen of steunen van liefdadig werk, hoewel dit natuurlijk ook heel belangrijk is. Maar als theosofen hebben wij de mogelijkheid om dieper door te dringen in het begrip van wat de oorzaken zijn van lijden, en fundamentele onwetendheid en onjuiste opvattingen weg te nemen. Elke lichamelijke of psychische ziekte en elke oorlog of al die andere problemen die we als individuen en als mensheid te verwerken hebben, moeten op de één of andere manier voortkomen uit disharmonie in denken en handelen, uit zaden die misschien al heel lang geleden gezaaid zijn. Wat is er dan belangrijker dan alles op alles te zetten om zich de wijsheid te verwerven om op een zo diep mogelijk nivo de oorzaken van disharmonie te helpen wegnemen?
Er wordt ons in deze tijd een bijzondere mogelijkheid geboden om zelfstandig de eerste schreden te zetten op de innerlijke weg. Door middel van de in de afgelopen ruim honderd jaar verschenen literatuur is voor de student opnieuw een ingang geboden naar het verkrijgen van een overzicht van de belangrijkste begrippen van de esoterische leer en zich voor te bereiden op het pad van inwijding dat hem de ervaringskennis en vermogens zal verschaffen die voor hem in de kosmos en zijn innerlijke constitutie besloten liggen, om uiteindelijk na een lange weg van zelf in de hand genomen evolutie elke waarheid te kennen die door een mens gekend kan worden.
Het pad van waarheid is het pad van verdieping en inwijding, waarbij wij kennis leren maken met alle aspecten van onze constitutie, met de uithoeken van ons eigen wezen en het ons omringende universum, in die zin dat wij door eigen ervaring de processen van wording en vergaan ervan leren kennen, dat wij bewust kennis kunnen nemen van de geaardheid van de onzichtbare bollen van onze planeetketen en hun bewoners en van andere planeten van ons zonnestelsel en tenslotte van het hart van de zon zelf, zoals Hermes Trismegistos suggereerde. Wij zullen bewust kunnen communiceren mer wezens die op andere bestaansgebieden leven, bekend als de loka’s. waarvan de geaardheid van de hogere onder hen boven de werelden van vorm verheven is.
Tenslotte wilde ik nog een keer het woord geven aan Hermes die spreekt met zijn zoon Tat,
Wees godsdienstig, mijn zoon; religie is verheven filosofie; zonder filosofie is er geen verheven religie. Hij die zichzelf onderricht betreffende het universum, en de wet en het beginsel en het doel ervan, schenkt daarmee dankbaarheid voor alle dingen aan de Schepper als aan een goedgunstige vader, een goede beschermer, êên trouwe leraar. Dit is religie, en door middel daarvan weten we waar de waarheid is en wat zij is. Kennis vergroot religie. Want als de ziel, gevangen in het lichaam, zich eenmaal verheven heeft te:’: de gewaarwording van het werkelijk Goede en van de Waarheid, kan zij niet meer terugvallen. De kracht van liefde, en het vergeten van alle kwade dingen, maakt het voor de ziel die haar Maker kent onmogelijk zich van het Goede te scheiden. Hierin, mijn zoon, ligt het doel van religie; indien gij dat kunt bereiken, zal uw leven zuiver zijn en uw dood gelukkig; uw ziel zal weten waarheen zij haar vlucht behoort te richten. Hierin ligt de enige weg die naar Waarheid leidt, die ook onze voorouders betraden, en via welke zij het Goede bereikten.
- Prajñāpāramitā betekent ‘Volmaking van Wijsheid’; Hṛd (Sanskrit) = hart [↩]
- voor een andere Nederlandse vertaling van de Hartsoetra zie http://www.maitreya.nl/boeddhisme-tekst-hart-soetra-leegte.htm [↩]
- Śūnya betekent ‘leeg’ in de zin dat geen enkel ding of wezen een bestaan heeft ‘op zichzelf’, onafhankelijk van andere bestaande dingen. [↩]
- Pymander is een hoofdstuk uit het Corpus Hermeticum. Volledige Engelse tekst van het CH zie http://www.sacred-texts.com/gno/th2/index.htm [↩]