Het zegel van de Theosophical Society
In het zegel van The Theosophical Society zijn de grondideeën vertegenwoordigd. U ziet cirkel, gevormd door een slang die zijn eigen staart in zijn bek houdt met bij zijn kop in een kleine cirkel een swastika De slang omgeeft een zegel van Salomo. Hierbinnen bevindt zich een ankhkruis.
De slang vormt een cirkel. De cirkel is het symbool van oneindigheid, omdat hij begin noch einde heeft. Hij vertegenwoordigt de cyclische wet: eeuwig voortgaande evolutie. Bij de Amerikaanse indianen is de cirkel een symbool van broederschap, omdat alle punten met alle andere verbonden zijn, en even ver verwijderd van het middelpunt. Dat de cirkel is uitgebeeld in de vorm van een slang, geeft aan dat de nieuwe cyclus begint waar de oude ophoudt. Men kan in de slangcirkel een dalende en een opgaande boog zien: afdaling of evolutie in de materie, vervolgens opklimming naar het geestelijke, wat tegelijk weer involutie van de materie betekent. De slang is tevens symbool van wijsheid, en door haar vermogen de huid af te werpen is ze het symbool van periodieke wedergeboorte.
De vervlochten driehoeken staan in het Westen bekend als het zegel van Salomo, in India als het zegel van Vishnoe (Viṣṇu). Ze duiden op de tweepoligheid van de natuur, geest en stof. De top van de witte driehoek vertegenwoordigt de goddelijke monade; de top van de zwarte driehoek de geopenbaarde werelden. De naar beneden gerichte driehoek is de kracht van de lagere, sterfelijke natuur in de mens, de omhoog gerichte witte driehoek vertegenwoordigt de geestelijke aspecten en de op het geestelijke gerichte denken in de mens. Met het middelpunt vormen de punten van de driehoek een zevental, het getal van het geopenbaarde heelal en de zevenvoudige hiërarchische constitutie van de mens. Het centrale punt is dan het zevende beginsel of hoogste zelf van elk evoluerend wezen, waaruit de andere zes beginselen voortkomen. Ergens las ik dat alleen werkelijke adepten de volledige betekenis van dit symbool kennen.
De svāstika is een symbool dat vanouds wordt aangetroffen in India, bij hindoes, jains en boeddhisten, in China, Japan en in de Amerika’s, o.a. bij de Hopi Indianen. Het is het symbool van de eeuwigdurende beweging en duidt op wat men noemt ‘de eeuwigkarnende molen van de goden’, met de ziel als centrum, terwijl de gebogen armen de eeuwigdurende wenteling betekenen van de levenswielen tijdens het universele bestaan. De boeddhisten duiden het aan als het wiel van dharma, de Wet, of de goede leer. Voor de jains verwijst het naar de rondgaande pelgrimstocht van de ziel door de vier natuurrijken: het menselijke, het ondermenselijke, het bovenmenselijk en het goddelijke.
In het midden van het zegel treffen we tenslotte het ankhkruis, een symbool dat we volop aantreffen op Egyptische tempelmuren en papyri. Vaak zien we dat een godheid de ankh voor de neus van een initiant houdt, kennelijk de instroming van goddelijke levenskracht voorstellende. Het symbool duidt op leven, vernieuwing en de neerdaling van de geest uit de innerlijke gebieden in de stoffelijke werelden. De lus of cirkel boven de T-vorm is de kosmische of geestelijke kiem of het ei, boven het kruis van de stof dat daaruit is voortgekomen. Als Venussymbool symboliseert het een stadium van evolutie waarin de geest de overwinning heeft behaald op het materiële.
Nog veel meer zou er gezegd kunnen worden over de betekenis van deze symbolen. In hun totale betekenis omvatten ze de filosofie van de innerlijke werkingen van de mens en de natuur. Wie geïnteresseerd is kan er meer over opzoeken in De geheime leer van Blavatsky, of studie maken van het gebruik van deze tekens in India, Egypte en Amerika.
Ik hoop met het voorgaande althans iets te hebben weergegeven van wat theosofie is en het belang ervan voor de mensheid. Indien er ergens in uw hart een klein vonkje is gaan smeulen, zal dat ongetwijfeld in de toekomst tot een groot vuur aanwakkeren.
In sommige gevallen (afhankelijk van de betreffende theosofischee organisatie) treft men de Sanskrietlettergreep
(AUṀ) boven het zegel.
De oude Indiers beweerden dat Oṁ,wanneer dat als een enkele letter werd beschouwd het symbool was van het Allerhoogste; als het met drie letters werd geschreven – Auṁ – stond het onder andere voor de (oorspronkelijke1) drie Veda’s2, de drie goena’s (eigenschappen), de drievoudige indeling van het universum, en voor de drie godheden van de Hindu trimūrti (=drie beelden) – Brahmā, Viṣṇu en Śiva – die respectievelijk te maken hebben met de schepping, het onderhouden en het vernietigen/ transformatie/ hernieuwen van het universum of al de levende wezens waaruit dit is opgebouwd. AUṀ is de mystieke formule die de amenvatting is van elke wetenschap, zegt Blavatsky in Isis Ontsluierd. Wat betreft de goena’s staat de letter A voor sattvagoena (de eigenschap van wijsheid), de letter U voor de goena rajas (de eigenschap van energie) en de Ṁ voor de goena tamas (de eigenschap traagheid, vertraging, duisternis, onwetendheid). Wat betredt de drievoudige indeling van het heelal in drie loka’s, staat A voor Bhūr-loka (de stoffelijke wereld), U voor Bhuvar-loka (de astrale wereld of tussenwereld) en Ṁ voor svarloka (de hemelwereld). Dit zijn de drie lagere gebieden van het universum waarin de mens en het menselijke bewustzijn zich tijdens zijn leven en na zijn dood bevinden. Dit zijn de drie wijzen waarop de geest zich manifesteert3. Er wordt gezegd dat dit woord een moreel vergeestelijkend effect heeft indien het wordt uitgesproken tijdens meditatie en wanneer het denken tot rust is gekomen en ontdaan is van elke onzuiverheid. In de brahmaanse literatuur is OṀ de lettergreep waarmee men het hogere aanroept en wordt als zeer heilig beschouwd, en dienst nooit te worden gebruikt wanneer onzuivere gedachten worden gekoesterd. Oorspronkelijk mocht de klank alleen worden uitgesproken op heilige plaatsen door degenen die daarvoor bevoegd waren. Mantra’s en heilige teksten worden er door voorafgegaan en vaak mee afgesloten. Nu wordt het door ieder te pas en te onpas gebruikt. De Atharva Vedische Māṇḍūkya Upaniṣad (2.2) zegt: “Oṁ is de boog, het Zelf is de pijl, en Brahman is het doel.” Gottfried de Purucker vermeldt in zijn Grondslagen van de Esoterische filosofie dat als men deze klank, zowel O als Ṁ met gesloten mond aanhoudt, deze trillingen binnen de schedel teweegbrengen die, indien men zuivere aspiraties heeft, de zenuwcentra in het lichaam op zeer positieve wijze beïnvloedt. De verdienste of geestelijk en magische eigenschappen die aan dit woord worden toegekend komen echter voort uit de zuiverheid en toewijding van degene die het uitspreekt.