Home » Mensen – goden

Mensen – goden

Print Friendly, PDF & Email

**

Mensen zijn jonge, nog ongeboren goden en goden zijn wezens die wat diep in de mens besloten ligt tot volledige ontwikkeling hebben gebracht.

Met goden en mensen worden twee werkelijke klassen van wezens bedoeld die nauw met elkaar in relatie staan. Dit is de kern van de waardering en devotie die zo vele oude en moderne volken bezielt ten aanzien van hogere wezens.

Laten we eerst proberen ons een idee te vormen van wat met die goden wordt bedoeld, waar de vele culturen hun edelste aspiraties aan opdragen en hoe mensen en goden met elkaar in relatie staan.

Het lijkt zinvol ons eerst af te vragen welke plaats mensen en goden innemen onder de diverse natuurrijken. In de door ons veelal gehanteerde indeling bestaat de natuur uit zeven graden van ijlheid of stoffelijkheid.

Hoewel het er allerminst om gaat u te overstelpen met opsommingen van intellectuele feiten, wi1 ik hier toch even noemen wat deze zeven graden van stoffelijkheid in de mens vertegenwoordigen, omdat het de rest van mijn verhaal verduidelijkt.

Van het meest stoffelijke naar het minst stoffelijke geteld is het eerste datgene wat we gewoonlijk de stoffelijke natuur noemen, en bij mensen en dieren en planten het stoffelijk lichaam. Het tweede is de astrale natuur, vertegenwoordigd door het astrale modellichaam, het onzichtbare model van het gewone stoffelijk lichaam. Het derde staat bekend als prāṇa, of vitaliteit, het vierde is begeerte, wat het sterkst naar voren komt in het dierenrijk.

Het vijfde is denkvermogen, het zesde de geestelijke intuïtie, die een licht kan doen schijnen op het denkvermogen. En het zevende is het Zelf, wat de mens en de natuur verbindt met het universele

Elk van de ons bekende natuurrijken: het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, het mensenrijk, heeft in zijn evolutie de taak één van deze beginselen volledig te ontwikkelen. zelfs in het meest primitieve wezen dat we ons voor kunnen stellen ligt het zaad van de hele ontwikkeling van al die beginselen al besloten, en het zal eonen en eonen kosten om alles wat besloten ligt naar buiten te brengen.

In de dieren ontwikkelt zich in het bijzonder het begeertebeginsel, het vierde in de genoemde reeks, en in het plantenrijk de vitaliteit of het derde: In de mens is dat het denkvermogen, het vijfde beginsel, dat in het Sanskriet manas genoemd wordt, waar

het woord mens van afgeleid lijkt te zijn. De mensheid is nog relatief jong en pas in het begin van haar ontwikkelingscyclus. Ik stel me voor dat de mogelijkheden van het denkvermogen in de toekomst vormen zal aannemen, waar we nu nog nauwelijks een idee van hebben. Wij mensen hebben onze lagere beginselen, het astrale, vitale en de begeerte al in het verleden ontplooid en het lijkt nu speciaal onze taak te zijn de lagere beginselen, i.h.b. de begeerte tot dienaar van het denkvermogen te maken. Dat leert ons meteen dat we nog een hele weg te gaan hebben voordat we volledig mens zijn geworden.

Een eigenlijk wel voor de hand liggende gevolgtrekking uit de waarneming dat er wezens zijn die het eerste tot en met het vijfde beginsel tot ontplooiing brengen, is dat er ook wel zullen zijn die dat doen met het zesde en het zevende. Het moderne westerse denken gaat tot nu toe niet zo ver en erkent nauwelijks het bestaan van hogere beginselen dan het denkvermogen en hogere wezens dan de mens.

De oosterse filosofie en psychologie en de theosofie gaan veel verder en houden zich in de eerste plaats bezig met deze hogere beginselen, omdat ze onze wezensessentie uitmaken, en vertellen over de hogere wezens omdat zij onze helpers en wegbereiders zijn. want eens in de verre toekomst zullen we zelf die ontwikkeling volledig doormaken. Maar het begin daarvan kan er nu al zijn. Die wezens, die het zesde beginsel, de geestelijke intuïtie tot ontwikkeling gebracht hebben worden wel boeddha’s genoemd. Hun intellect is volmaakt naar onze maatstaven en verlicht door diep inzicht en mededogen. Nog daarboven staan de goden, nog weer veel verder in hun evolutie, en zij hebben ook het zevende beginsel, het. universele zelf of ātmangenaamd, volledig ontplooid. Hun bewustzijn is universeel en strekt zich uit over alle gebieden van zijn in ons universum. Zij zijn het die ons heelal in geestelijke zin besturen en alles wat bestaat met hun aura doordringen, en wij maken deel uit van die aura.

De bovengestelde leer is niet zomaar een theoretische benadering, verzonnen om het menselijk denken bezig te houden. Het doel van de moderne theosofie en van de stichters van alle grote religieuze systemen is de mensheid een helpende hand te beiden in haar ontwikkeling, en de inspirerende energie erachter om dit te doen is mededogen. Mededogen is iets dat iedereen in zijn dagelijks leven nu al in praktijk kan proberen te brengen. Het is de werkelijke wens diep uit het hart om al dat wat aan schoonheid en wijsheid in de medemens begint te ontwaken te stimuleren opdat de mensheid zichzelf en de lagere rijken een betere toekomst in geestelijke zin verschaft. Maar mededogen is pas volledig ontwikkeld in de boeddha’s en de goden, en daarom zijn zij onze ware helpers zodra we ons op hen proberen af te stemmen, in harmonie te vibreren, door zelf mededogend te zijn ten opzichte van onze medeschepselen.

Een van de wijzen waarop de werking die van de goden uitgaat tot ons komt is wat we kennen als natuurwetten. Daarmee bedoelen we niet alleen de stoffelijke natuurwetten, maar ook de astrale, de vitale, mentale en spirituele. Natuurwetten zijn in onze filosofie geen blinde krachten. Er is in het universum geen plaats voor blinde krachten, want alles is bezield, alles is levend. De levende krachten gehoorzamen aan de geweldige, door wijsheid bestuurde wil van de goden. De goden houden zo de bruutheid van de lagere wezens in toom als het ware, in die mate als dat met het zelf bepaalde lot, het karma, van die wezens in overeenstemming is. Goden en boeddha’s zijn dus zeker niet wezens die ergens ver weg in de hemel leven en los van de mens een eigen bestaan leiden, onverschillig voor wat daar beneden gebeurt.

Er is een moderne wetenschap die ecologie genoemd wordt. Zij bestudeert de relaties tussen planten, dieren en het leefmilieu, lucht, water en bodem. Hoewel ecologen zich nog uitsluitend bezig houden met de stoffelijke natuur van eten en gegeten worden en de aanwezigheid van chemicaliën in water lucht en bodem, die zij als levenloos beschouwen, hebben zij toch al geconstateerd dat niets in de natuur veranderd kan worden, zonder dat daar een ingewikkeld netwerk van samenhangen mee beïnvloed wordt. Dieren die hun voedselbron missen als een plantensoort verdwijnt, planten die soms geen vruchten meer kunnen voortbrengen als zelfs maar één bepaald insect je ontbreekt. Wist u bijvoorbeeld dat een tropisch bos in zijn bestaan volledig afhankelijk is van onzichtbaar dunne schimmeldraadjes die als het ware een netwerk van vele duizenden vierkante kilometers over de aarde vormen?

En nu hebben we het alleen nog maar over de stoffelijke zijde van de lagere natuurrijken. Hoeveel subtieler moeten dan wel de netwerk van relaties zijn op mentale en geestelijke gebieden? Ongetwijfeld beïnvloeden we elkaar allemaal met onze gevoelens en gedachten, zelfs al worden ze niet uitgesproken. Ongetwijfeld bouwen we met z’n allen aan het denkmilieu, de denkatmosfeer van de planeet aarde. En hoeveel subtieler en grootser van aard moet dan niet de doordringing van de hele natuur zijn met het volmaakte intellect, de intuïtie en het bewustzijn van de goden? De wetenschap en de filosofie die zich daar mee bezig houdt zou men misschien wel ‘esoterische ecologie’ kunnen noemen, hoewel ik die term nog nooit heb horen gebruiken. Het is de kennis van de samenhang en het wezenlijk éénzijn van alle wezens in het universum en de levende krachten waarmee ze elkaar beïnvloeden.

Wat is de waarde van de kennis over het bestaan van hogere wezens, van goden. Het plaatst ons in een geweldig perspectief. Het maakt ons bewust van de universaliteit van het leven. Het geeft ons als mensheid, maar ook ieder individu een blik op de oneindige toekomst. Ieder van ons is voorbestemd om ooit een god te worden, een wezen van oneindig begrip en intelligentie, vol mededogen, en met een bewustzijn dat zich uitstrekt tot in de uithoeken en de meest innerlijke gebieden van ons universum.

Deze leer van de ontwikkeling van de levende wezens brengt met zich mee dat er iets blijvends in de mens moet zijn, dat steeds periodiek nieuwe bekleedselen om zich heen bouwt, maar dat zelf onsterfelijk is en zich tegelijk verder ontwikkelt, groeit, ontplooit. Dat is niet de persoonlijkheid, of onze psychische of mentale gesteldheid, want deze vormen het tijdelijke voertuig van de ware innerlijke mens, dat evenals het stoffelijk lichaam tijdelijk is en bij iedere nieuwe belichaming op aarde opnieuw moet worden opgebouwd. Maar er meet iets blijvends in de mens zijn, en dat is het samenstel van de drie hogere beginselen, het universele zelf, de geestelijke intuïtie en het op het hogere gerichte, meer edele deel van het denkvermogen, dat deze onsterfelijke kern van de mens uitmaakt.

Dit is de sleutel tot het begrip onsterfelijkheid. Wanneer de mensheid op de duur leert bewust te leven in zijn hogere individualiteit, mededogend en wijs en gehoorzamend aan zijn diepste impulsen, dan zal ieder van ons bewust onsterfelijk worden, ook al laat hij van tijd tot tijd zijn bekleedselen, d.w.z. zijn lichaam en zijn persoonlijkheid achter om na verloop van tijd weer een nieuw jasje aan te trekken, opgebouwd uit materialen die bij hem passen.

Eigenlijk hebben ‘wij‘ al een lange reis achter de rug, door het mineralenrijk, het plantenrijk, het dierenrijk, het mensenrijk en we hebben nog een lange reis voor ons, te midden van al die minder of meer bewuste en evoluerende wezens die onze jongere en oudere broeders zijn en met wie we een hecht verweven broederschap vormen.

Als u een voorbeeld wilt hebben van een god, denk dan aan de zon en de sterren. Wat we zien is hun een stoffelijk bekleedsel, en dan nog maar een deel ervan, een lichaam van licht. Maar zijn, of haar? aura omvat het hele zonnestelsel, en de magnetische stromen van vitaliteit vinden daarin hun weg naar de planeten en de wezens die daarop wonen. Over de hogere vermogens van de zonnegod zijn we niet bij machte ons een idee te vormen. Ik denk dat de verering van de zonnegod die we overal ter wereld tegenkomen, in India, in het oude Egypte en bij de oude Zuid-Amerikaanse Indianen, niet op primitiviteit berust, als wij westerlingen zo gauw weten te bepalen, maar op een veel diepere kennis van de werkingen en wezens van de kosmos dan wat wij in ons materialistische denken daarvan over hebben.

Voor degenen die wensen te geloven in een leer omtrent het bestaan van hogere wezens en onze eigen evolutie daar naar toe is een geweldige beloning weggelegd. Een beloning in de vorm van hoop op de toekomst, individueel zowel als van de mensheid en alle andere levende wezens. Men plaatst zichzelf in de oneindigheid in plaats van in de beperktheid van het stoffelijk bestaan of een eeuwig zalige onveranderlijke hemelse heerlijkheid. De beloning is ook het verdwijnen van eenzaamheid, want een bestaan afgescheiden van de rest van het universum berust in deze leer op een illusie. De ruimte is vol van wezens die de mensen willen helpen hun hogere aspecten te ontwikkelen, en ieder die zich daarop afstemt ontvangt die hulp.

Het geloof in een idee, openheid voor de mogelijkheid ervan, opent de weg voor bevestiging van de juistheid ervan door ervaring.

Men kan zich afvragen wat de praktische, maatschappelijke implicatie ervan zou zijn, als het idee over het reëel bestaan van onze oudere broeders deel uit zou maken van het westerse denken. Zouden de honger en de armoede van de zogenoemde derde wereld, de psychische armoede in de rijke landen, de ontbossingen, de milieuaantasting en de bewapening erdoor verminderd of verdreven worden? Waarom dalen die machtige verheven meesters, boeddha’s en goden niet af naar de aarde om als regeerders en beleidsmakers impulsen en leiding te geven aan een rechtvaardige maatschappij, waarin de mensen respect hebben voor elkaar en voor Moeder Aarde?

Kennelijk is de mensheid net die vrijheid gegeven die overeenkomt met haar stadium van intellectuele en morele ontwikkeling, om zelf de beslissingen te nemen die resulteren in de culturen. Die er zijn, met de daarbij horende hoogtepunten en dieptepunten, en de uitdagingen om problemen op te lossen, waardoor denkvermogen en wijsheid gestimuleerd worden. Wanneer men zich er algemeen van bewust zou zijn dat het doel van het leven, van vele levens achtereen, is om de hogere intellectuele en intuïtieve vermogens en mededogen tot ontplooiing te brengen, zouden er dan niet veel mensen zijn die besluiten die uitdaging aan te nemen en die zelfontplooiing ter hand te nemen, door te pogen onzelfzuchtig en mededogend te handelen en zich daarbij te laten leiden door de wijsheid die men reeds bezit, in plaats van door persoonlijk belang en begeerte? Als we iets van die hogere eigenschappen zouden ontwikkelen zou de behoefte verdwijnen om onze medemensen en de natuur uit te buiten of te willen vernietigen. Door de hechte samenhang van alles wat leeft kunnen we geen enkele schade berokkenen zonder ook schade aan onszelf te berokkenen.

De mystieke sleutel tot het begrip van die verheven wezens die in de ruimten leven is ongetwijfeld dat we die wezens in diepste essentie zelf zijn.