Eerst zal ik u iets vertellen over het begrip ‘ecologie’ en vervolgens iets over een aantal van de grondstellingen en enkele van de leringen van het theosofische gedachtestelsel, voor zover die hier relevant zijn. Dan zal ik wat van mijn eigen gedachten geven over de invloed die zulke ideeën kunnen hebben op de houding van de mens in het geheel van de natuur.
Het woord ‘ecologie’ is een algemeen bekende term, maar het is misschien toch zinvol om er enige uitleg aan te geven. Ecologie als wetenschap is een onderdeel van de biologie en z ij bestudeert de levende natuur en het milieu. Bij de ecologie gaat het in de eerste plaats om de relaties die er bestaan tussen verschillende levende organismen onderling en met het milieu waarin zij leven. In feite is de natuur een heel netwerk van zulke relaties en dus van invloeden. Een voorbeeld van een onderwerp dat de ecologie bestudeert is de relatie die bestaat tussen de vegetatie en de bodem waarop die voorkomt. De vegetatie is enerzijds afhankelijk van de dichtheid en structuur van de bodem, anderzijds draagt de vegetatie bij tot de ontwikkeling van het bodemtype. Een ander voorbeeld is de onderlinge afhankelijkheid van planten en dieren in termen van voedsel, bloembestuiving, zaadverspreiding, enzovoort. Ook een belangrijk aspect van de ecologie is de studie van cyclussen, zoals de seizoenen.
De natuur is te beschrijven als een netwerk van relaties tussen organismen onderling en hun milieu. Het gaat erom welke functie de diverse organismen voor elkaar hebben en hoe ze onderling van elkaar afhankelijk zijn, welke bijdrage ze leveren aan het functioneren van het geheel. Er is geen enkel organisme en geen enkele milieufactor die niet op allerlei manieren afhankelijk is van andere organismen en milieufactoren. Bovendien is het geheel dynamisch: alles is voortdurend in beweging en alle relaties zijn voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom is een begrip van de natuur niet een kwestie van een statische, definitieve beschrijving,maar van een met de geest deelnemen aan een continu proces.
Het spreekt vanzelf dat degene die de grootste invloed heeft in dit geheel de mens is. De mens is met zijn denkvermogen op aarde de drager van bewuste verantwoordelijkheid. Alle milieuproblematiek hangt daarmee samen.
De wetenschap is zich van al deze dingen bewust, maar beschrijft de natuur geheel in termen van materiële factoren en processen. Men bestudeert wie wat of wie opeet, en welke chemische en natuurkundige processen van invloed zijn, welke stoffen verantwoordelijk zijn voor milieuverontreiniging en hoe men daar langs technologische weg een passend antwoord op kan geven.
Een dieper, geestelijk, inzicht in de aard en het functioneren van de natuur kan ons een ruimere kijk geven op de natuur en de rol van de mens daarin. De term ‘geestelijk inzicht’ wil zeggen, er is meer dan alleen een materiële zijde aan de natuur en er zijn een aantal fundamentele principes die aan de hele natuur ten grondslag liggen en die te kennen zal een heel ander licht op de ecologie werpen dan we tot nu toe gewend waren.
Theosofie is de geestelijke kennis die de grondslag vormt van alle belangrijke religieuze en filosofische stromingen uit verleden en heden. Het is geen kennis die aan bepaalde tijdelijke opvattingen gebonden is of die voortkomt uit de beperkte inzichten waar het alledaagse menselijk brein toe in staat is. Indien we een vergelijkende studie maken van verschillende van de grote filosofische en religieuze stromingen, ontdekken we dat er bepaalde universele waarheden zijn, die, hoewel gepresenteerd in verschillende vormen, steeds weer aanwezig zijn.
Een andere wijze waarop we de theosofie wellicht kunnen omschrijven is als de kennis die in ieders hart besloten ligt. Het is de kennis van de essentie van de mens, en de eenheid van die essentie met die van de gehele kosmos. Door de diepten van het eigen hart te onthullen verkrijgt men stap voor stap toegang tot de diepste geheimen van het heelal.
Een van de sleutelbegrippen van de theosofie is broederschap. Broederschap betekent letterlijk dat we zijn voortgekomen uit dezelfde ouders. Dit moeten we natuurlijk niet in lichamelijke zin opvatten. De betekenis van broederschap kunnen we uitleggen aan de hand van de hindoese leer over het bestaan van een universeel zelf of ātman in de mens. Alle mensen zijn individueel verschillend omdat ieder is samengesteld uit een scala van elementen die in ieder aanwezig zijn, maar in variërende verhoudingen. We zijn samengesteld uit gedachten, gevoelens, een stoffelijke vorm, enz., waarin we allemaal verschillen. Maar in en achter dat alles ligt ons ware zelf, datgene wat in ons diepste wezen werkelijk zijn. De hindoes – en de moderne theosofen hebben die term geadopteerd – noemen dit ware zelf het ātman. Alle andere facetten van de mens komen daaruit voort en zijn dus in die zin deel van dat ware zelf. Hoewel we dit ware zelf zijn, is de kennis die we over onszelf hebben, beperkt door het feit dat in ons huidige stadium van evolutie ons bewustzijn gecentreerd is in ons beperkte denkvermogen, dat veel te gering is om ons ware wezen te kunnen bevatten.
Diegenen onder de mensen die de beperkingen van het alledaagse bewustzijn te boven zijn gekomen, hebben ten slotte hun bewustzijn kunnen verenigen met hun eigen ātman en zijn tot het inzicht gekomen dat de essentie van onszelf één is met de essentie van de kosmos. Of, zoals de hindoes het uitdrukken: ātman is één met het universele brahman. Net zoals een druppel die zichzelf zou kennen en inzien dat zijn essentie water is, daarmee ook de essentie van de oceaan zou kennen. Dit is de achtergrond van het begrip broederschap: we zijn in ons diepste wezen allemaal kinderen van het universele, het brahman, zoals je vonken de kinderen van een vuur zou kunnen noemen. Wijzelf, en inderdaad elk levend wezen, zijn dus met elk ander wezen verbonden, omdat we dezelfde essentie hebben. Hoewel we in het dagelijks leven onszelf beschouwen als redelijk onafhankelijke, afgescheiden individuen, blijkt die afgescheidenheid op een illusie te berusten.
Omdat we zo met elkaar verbonden zijn,kunnen we geen enkele handeling verrichten of zelfs een gedachte koesteren zonder dat daarmee het geheel beïnvloed wordt. Dit is de clou van de onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van alle wezens. Er is niet alleen sprake van een materiële afhankelijkheid van sommige individuen binnen een ecosysteem, maar er is sprake van een onderlinge verbondenheid van alle individuen in elk aspect van hun wezen, waarbij het materiële aspect zeker niet het belangrijkste is.
Een belangrijk verschil tussen de theosofische en de westerse wetenschappelijke benaderingswijze van de natuur is dat in de theosofie geen verdeling wordt gemaakt in levende en levenloze natuur. In de wetenschap beschouwt men planten, dieren en mensen als levend, maar stenen, mineralen, atomen, moleculen, hemellichamen, etc. als levenloos. Maar aangezien volgens de theosofie alles wat zich aan verschijningsvormen in de natuur voordoet, voortkomt uit dat ene universele brahman, en dat in essentie, bevatten ook al die vormen in zich al datgene wat de kosmos in essentie eigen is. Daarom zijn bewustzijn zowel als leven universeel aanwezig in elke vorm die zich aan ons voordoet.
Gezien de fundamentele verbondenheid alle leven, is er ook een verband tussen de uiterlijke natuur planten, dieren, etc. enerzijds, en de innerlijke natuur van de mens anderzijds. We zien dat de natuur hiërarchisch van opbouw is, dat wil zeggen we onderscheiden zogenaamde hogere en lagere natuurrijken: het dierenrijk hoger dan het plantenrijk, het plantenrijk hoger dan het mineralenrijk, enzovoort. Binnen die natuurrijken onderscheiden we weer hogere en lagere dieren, hogere en lagere planten, enzovoort. De termen hoger en lager klinken wat onaangenaam, alsof het over een waarderingsgraad gaat. Dat is zeker niet de bedoeling. Het gaat ook niet om de mate van spiritualiteit in dit geval, want een plant die lager staat dan een mens in deze indeling, kan wellicht met de vlekkeloze en subtiele schoonheid van zijn bloemen wel meer uitdrukking geven aan spiritualiteit dan wij mensen met onze grofheden. Als we spreken van hoger en lager in dit verband doelen we op niveaus waarop het bewustzijn van de betreffende levensvormen op dit moment gecentreerd is. Zo is het bewustzijn van de mens gecentreerd in het denken, die van het dier in het begeren (hoewel natuurlijk begeerte bij de mens een zeer prominente rol speelt, en dieren tot op zekere hoogte in staat zijn tot denken). Nu leert de theosofie, dat in de mens al die niveaus waarop het bewustzijn van de diverse natuurrijken gecentreerd kan zijn, inherent aanwezig zijn. In die zin kunnen we zeggen dat we in onze stoffelijk/astrale aard het minerale rijk in ons hebben,in onze vitaliteit of levenskracht het plantenrijk, in onze begeerteaard het dierenrijk, en in ons denken de mens in strikte zin. Het spreekt wel vanzelf dat in het oneindige heelal waarin we leven, er geen allerlaagste of allerhoogste rijk bestaat. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat er rijken zijn die in bewustzijnsontwikkeling nog aan het mineralenrijk vooraf gaan, en dat er ook natuurrijken zijn hoger dan de mens. De mens, als afspiegeling van de hele natuur bevat daarnaast de lagere en ook de hogere rijken in zich, ook al is het menselijk bewustzijn daar nu nog niet in gecentreerd. Die hogere rijken spelen in de meeste culturen, die minder op materiële zintuiglijke waarneming als enige medium om kennis te verkrijgen zijn gebaseerd dan wij in het westen, een belangrijke rol, en we zullen die aanduiden met de algemene term ‘godenrijk’. Die goden zijn wezens dief ooit zelf mens geweest in een ver verleden, nu de hogere rijken van de natuur uitmaken, maar tevens de hogere beginselen in onszelf vertegenwoordigen. We kunnen dus de goden als werkelijk bestaande wezens beschouwen, maar tevens als de belichaming van die kwaliteiten die we ons als mensen ten voorbeeld kunnen stellen en die we in onszelf tot ontwikkeling kunnen brengen. Vandaar het enorme belang van mythologieën waarin hogere wezens een rol spelen en de religieuze literatuur van de diverse culturen als ondersteuning van het pad van bewustzijnsontwikkeling dat de mensheid gaat.
Een van de belangrijkste eigenschappen die in de goden tot ontwikkeling is gekomen is die van universeel mededogen, gebaseerd op hun inzicht in de eenheid van alle leven en het alom bestaan van lijden, voortkomend uit onwetendheid die de lagere natuurrijken beheerst. Het lijden dat voortkomt uit de onwetendheid of het onvolledige inzicht in de ware aard van de dingen is een noodzakelijk stadium in de ontwikkeling van het zelfbewustzijn. In feite zijn we de strijd zelf aangegaan door ons inherente verlangen om de gelijken van de goden te worden en moeten we een voortdurend gevecht leveren om de beperkte ideeën, waarop onze verlangens gebaseerd zijn)te verslaan, om beperkt inzicht te vervangen door universele waarheid. Hierin ligt het doel van de evolutie en de zin van het bestaan.
Zoals wij mensen op deze wijze een drang tot evolutie in ons hebben en ons de godenrijken onbewust of bewust tot voorbeeld stellen, zo hebben ook de dieren een drang tot evolutie van het bewustzijn in zich die gericht is naar het mensenrijk. Zeker in de hogere diersoorten vinden we een duidelijk begin van de ontwikkelingvan een denkvermogen, zodat de mensheid van de dieren uitgezien kan worden als hun toekomstige stadium van evolutie.
De grondgedachte achter dit alles is dat de gehele natuur, het gehele ecosysteem, een gigantische samenwerking vormt van zich ontwikkelende bewustzijnen die fundamenteel met elkaar verbonden zijn en die niet alleen dankzij elkaar, maar ook voor elkaar bestaan. De meest fundamentele kracht achter de natuur is mededogen, dat is het verlangen van de goddelijke wezens en de hoger ontwikkelde mensen om de evolutie te begeleiden in de richtingen die zij gekozen heeft, namelijk het hoogste naar buiten te brengen wat de inherente aard is van de evoluerende wezens.
Wat is nu de praktische consequentie van al deze ideeën op de houding van de mens ten opzichte van de natuur in deze tijd? Wat heeft dit te betekenen voor onze hedendaagse problematiek van ontbossing, milieuverontreiniging en atmosferische veranderingen? De theosofie kent geen dogma’s,geen gedragsregels, geen voorschriften. Zij geeft slechts de algemene principes van het bestaan aan. Door over die dingen diep na te denken zullen we zeker ruimer over onze plaats als mensen op dit ruimteschip aarde gaan denken en zal ons handelen daarmee in overeenstemming gebracht worden. Indien we weten dat universeel bewustzijn de grondslag vormt van elke manifeste vorm van leven – en dat maakt dus in zijn totaliteit het gehele heelal uit – zullen we een diep gevoel van broederschap en respect ontwikkelen, en dat heeft ongetwijfeld andere gevolgen dat’ een grondgedachte van economisch gewin ter wille van onze geïsoleerde egootjes. Als we inzien dat alle wezens in feite medepelgrims zijn, ieder op zijn eigen pad, maar met hetzelfde universele doel, zal dat ons een andere houding geven, dan dat we anderen als concurrenten in de strijd om het bestaan beschouwen. Als we inzien dat ons denken en voelen deel uitmaken van het ecosysteem als factoren die veel belangrijker zijn dan die van de vergankelijke materiële vormen, zullen we een gevoel van verantwoordelijkheid ontwikkelen, dat er toe leidt ons denken, voelen en spreken te allen tijde onder controle te houden, zodat geen negatieve energieën aan het geheel worden toegevoegd, die wellicht door andere wezens als werkelijkheden worden geabsorbeerd en daardoor de oorzaak worden van lijden. Als we ons realiseren dat niets beïnvloed kan worden zonder dat het geheel beïnvloed wordt, zien we ook in dat we geen schade kunnen berokken aan andere wezens, zonder daarmee ook onszelf schade te berokkenen, en dat we geen goed voor anderen kunnen doen, zonder daardoor ook voor onszelf goed te doen. Vanuit een houding van respect en een begrip van de plaats die de natuurrijken en hun grote verscheidenheid aan levensvormen in het geheel innemen, kunnen we de natuur in al haar facetten als onze leermeesteres beschouwen. Alles vinden we in de natuur vertegenwoordigd, van het aller grofste wat men zich denken kan in het lichamelijk lijden dat sommige dieren elkaar kunnen bezorgen, tot het meest verfijnde. De natuur heeft in ons het vermogen wakker geroepen om schoonheid te herkennen en is daardoor onze lerares in de kunst. Zij toont ons wetmatigheid, liefde, zorgzaamheid, subtiliteit,en is zelfs op het gebied van technologie altijd ons voorbeeld geweest. Als wij als mensen onze juiste plaats in het geheel kennen zullen we zeker trachten te leven mèt de natuur en niet naast of zelfs tegen de natuur en wat daarvan de praktische consequenties op den duur zullen kunnen zijn lijkt mij zeker de moeite van het overdenken waard.