Home » Theosofie en wetenschap

Theosofie en wetenschap

Print Friendly, PDF & Email

De wetenschap presenteert zich in onze tijd als de leidinggevende macht van het menselijk denken. Onze ideeën over het heelal, de oorsprong en samenstelling daarvan, de wijze waarop we de evolutie van de natuur en de mens beschouwen zijn grotendeels gebaseerd op onze wetenschappelijke onderzoekingen, inzichten en aannamen. Dat geldt evenzeer voor beslissingen die we soms moeten nemen over kwesties van leven en dood – en de vraag wat leven en dood in werkelijkheid zijn. Onze ideeën over welke zaken tot psychologisch, sociaal, politiek en lichamelijk welzijn leiden, behoren daar ook toe.

De wetenschap en de beoefenaars daarvan hebben daarom een enorme verantwoordelijkheid en het is ongetwijfeld een van de grote taken van de theosofische beweging om te helpen tot een verdieping en verbreding te komen van onze inzichten in de fundamentele waarheden van de natuur. Aan de andere kant is het voor theosofische studenten een uitdagende ervaring om de feiten en de ontwikkeling van de theorieën van de moderne wetenschap te bestuderen, die ieder een manifestatie zijn van het Ene Zijn. Deze zijn ieder voor zich een demonstratie van het streven en de evolutie van de menselijke geest, en kunnen worden gezien in het licht van de universele wijsheid.

Een van de doeleinden van The Theosophical Society is het bevorderen van de studie van de oude en moderne religies, wetenschappen en filosofieën. Als we dat doen, leren we daarmee de essentiële eenheid van de menselijke geest kennen. Onze huidige cultuur en die van het komende millennium kan voortbouwen, niet alleen op de wijsheid en kennis van de westerse cultuur van de laatste eeuwen, maar op die van alle culturen, oude zowel als moderne. Wetenschap kan ook spiritueel zijn: zij kan de eenheid van alle leven als feit in de natuur aantonen, en dat is de basis voor een ethiek van universele broederschap. De wetenschap, dat wil zeggen de waarneming en interpretatie van de natuur, kan dan hoofdmotor van de hogere doelen van de menselijke ontwikkeling worden – zoals dat ook in het glorieuze verleden van meer spiritueel gerichte culturen het geval was. De wetenschap kan het niet stellen zonder filosofie en een onwankelbare toewijding aan Waarheid, Eenheid en het welzijn van allen.

Ik denk daarom dat het van het grootste belang is dat we onze theosofie werkelijk kennen. Niet alleen de verstandelijke kennis van haar leringen, maar dat we haar werkelijk in ons hart dragen. Als er op een dag wetenschapsmensen naar ons toe komen om informatie te vragen over de diepere leringen die wij in bewaring hebben, staan we klaar om hen antwoord te geven. En het ligt voor de hand dat we dat alleen op efficiënte wijze kunnen als we de taal van de wetenschap spreken. Maar van meer belang is nog dat we in staat zijn diep door te dringen in de verfijndheden van wat onze eigen grote leraren hebben geschreven en van de wijsheidsleringen van Aziatische en andere culturen.

Als we een aantal van de meer progressieve en gedurfde pogingen van bepaalde wetenschappers in de laatste tientallen jaren onder de loep nemen, zien we dat men zich meer en meer bewust wordt, dat er misschien iets meer is dan het louter ‘materiële’. We horen spreken over ‘immateriële’ morfogenetische velden, over onze aarde als een levende moeder, over het heelal als een levend wezen en over heelheid en holistische benaderingen in de medische wetenschappen. Maar toch zijn we ook op dit moment nog geen getuige van een volledige doorbraak in de richting van een begrip van de onafscheidelijkheid van alle aspecten van de natuur, van de stoffelijke materie, energievelden, leven, energie, denkvermogen, intelligentie, krachten, van sterren en mensen, van goden of van meer bescheiden wezens. En dit komt doordat al die pogingen van die onderzoekers en denkers nog niet op de juiste wijze worden geleid en met elkaar verbonden binnen het universele kader dat we als theosofische studenten kunnen aanbieden.

Er bestaat een kloof wat betreft taal en wederzijds begrip, tussen de werelden van theosofen en wetenschappers. De Theosophical Society werd gesticht om in de komende eeuwen en verdere toekomst het welzijn van de mensheid te dienen. En een van de manieren om dat te bereiken is om de wetenschap te helpen precies daar waar zij hulp nodig heeft. Waar men serieuze pogingen onderneemt meer universele waarheden te ontdekken in een specifiek aandachtsveld. Daarvoor hebben we kennis nodig en bovenal wijsheid en geduld.

Blavatsky besteedde in haar De Geheime Leeren andere geschriften ruime aandacht aan het bespreken van deze onderwerpen. Ook ontving ze tijdens haar leven vele prominente wetenschappers van allerlei disciplines die met vragen naar haar toekwamen. Het is moeilijk in te schatten hoe groot haar invloed was en hoe anders de wereld zou zijn geweest als zij er niet was geweest. Maar ze deed een stevige aanval op het materialisme van die tijd en hoewel het voor de wereld bijna niet zichtbaar is, legde ze de grondslag voor een meer spirituele evolutie van de wetenschap in de komende eeuwen. Ze was soms agressief in haar taalgebruik, omdat ze het oude moest vernietigen zodat het nieuwe geboren kon worden. Wij, meer dan een eeuw later, leven in een tijd van een opgaande lijn in het spirituele en wetenschappelijke denken, en het is onze taak haar werk voort te zetten.

Er zijn vele voorbeelden van wetenschappelijke ideeën die we kunnen bespreken en toelichten in het licht van theosofische en diepzinnige, niet westerse kennis die we tegenwoordig tot onze beschikking hebben.

Laten we enige voorbeelden noemen:

Bekend is de hypothese van de morfogenetische velden die, hoewel niet nieuw, de laatste jaren sterk is gepromoot door bioloog en wetenschapshistoricus Rupert Sheldrake. Hij stelt dat er velden bestaan die vergelijkbaar zijn met zwaartekrachts- en elektrische velden, die van een niet (fysiek-) materieel karakter zijn maar toch een invloed kunnen uitoefenen op de fysieke materie. Deze velden bepalen ook de vormen die zich onder de juiste omstandigheden kunnen manifesteren als de rangschikking van moleculen, die de stoffelijke lichamen van planten, dieren en mineralen, zelfs astronomische structuren zullen opbouwen. En op kleinere schaal ook de interne structuren van atomen, enz. Hij stelt o.a. dat “als morfogenetische velden verantwoordelijk zijn voor de organisatie en vorm van materiële systemen, deze zelf karakteristieke structuren moeten hebben. Waar komen die structuren vandaan?” Hij legt dan een verband met morfogenetische of morfische velden die al eerder bestonden in vergelijkbare systemen (New Science of Life blz. 131. In zijn boeken werkt hij dit in detail uit. Hij stelt ook dat morfogenetische velden een oorzakelijke rol spelen in de ontwikkeling en het handhaven van vormen op alle niveaus van complexiteit. (blz. 71) De verkregen kenmerken kunnen volgens Sheldrake onafhankelijk van tijd en ruimte worden overgedragen door middel van wat hij morfische resonantie of vormresonantie noemt. Aldus kunnen zowel vormpatronen als gedachtepatronen naar een andere plaats en tijd worden overgedragen. Aldus gaat de evolutie verder door een leerproces. Morfogenetische velden geven, op een ander niveau, tenslotte ook een verklaring voor beweging, voor psychologische neigingen, gedragingen, enz.

Niets kan echter worden gezegd, zo stelt hij, over de oorsprong van het gemanifesteerde heelal en hoe de eerste vormen die er ooit waren tot stand kwamen.

Sommige aspecten van zijn ideeën doen ons onmiddellijk denken aan wat in de theosofie bekend staat als liga śarīra, of het astraal modellichaam. Andere aspecten doen ons denken aan het astrale licht of ākāśa, omdat deze het vermogen hebben optekeningen vast te houden van alles wat ooit heeft bestaan, modellen of astrale gietvormen te bewaren voor vormen die zich in de toekomst zullen manifesteren.

Maar het zou veel te oppervlakkig zijn om meteen te concluderen dat Sheldrake de wetenschap erg ver in een meer spirituele richting voert en “feiten aantoont die de theosofie altijd al geleerd heeft.” Voor we zoiets kunnen zeggen moeten we zijn werk in detail bestuderen en tegelijkertijd moeten we ons volledig bekend maken met alles wat onze ware leermeesters hebben gezegd over het astrale licht, het astrale, of etherische lichaam, het geheugen en de manifestatie van geestelijke krachten door de materie heen. Vanuit een esoterisch perspectief zijn er nog heel wat aannamen in zijn theorieën die onhoudbaar of onvolledig lijken. Maar met een voldoende theosofische achtergrond kunnen we op intelligente wijze het werk van zulke wetenschappers van commentaar voorzien. Natuurlijk met grote zorgvuldigheid en zonder territoria binnen te treden, waar we (nog) niet welkom zijn.

Een eeuw vóór Sheldrake, zien we in dit verband een aantal interessante opmerkingen in Blavatsky’s Geheime Leer in haar hoofdstuk over Leven, Kracht of Zwaartekracht (The Secret Doctrine 1 529-540). Ze citeert bevestigend uit een artikel van R. Hunt, 1865, waar hij schrijft: “Maar als we leven – levenskracht – … als een vermogen beschouwen dat veel verhevener is dan licht, warmte of elektriciteit, dat inderdaad in staat is een overheersende macht over hen allen uit te oefenen … “ waaraan Blavatsky toevoegt: “dit is zuiver occult” en voorts dat (a) “de Zon de voorraad­schuur is van de vitale kracht die het noumenon van elektriciteit is; (b) dat uit zijn geheimzinni­ge, nooit te doorgronden diepte, die levensstromen voortkomen die door de ruimte en door het organisme van ieder levend wezen op aarde trillen” (The Secret Doctrine 1 531).

Ze haalt Paracelsus aan die schrijft: “De levenskracht is niet in de mens opgesloten, maar straalt (binnenin) en om hem heen als een lichtende sfeer (aura) … “ en HPB zegt over het “levensbegin­sel” dat “dit beginsel op het gemanifesteerde (of ons) gebied slechts het gevolg en het resultaat is van de intelligente werking van … het zich manifesterende LEVEN en LICHT” (The Secret Doctrine I 539).

Deze stellingen van de occulte wetenschappen gaan veel verder dan Sheldrake’s ideeën, want de levenskracht of het levensbeginsel heeft de mogelijkheid om controle uit te oefenen, verbindt iedere levensvorm binnen het zonnestelsel direct met de zon (en de planeten) via zijn stromen van levenskracht. Aldus wordt het zonnestelsel als geheel gezien als een levend wezen, en bovenal wordt alles geleid door intelligente activiteit. Het is ook opmerkelijk dat elektriciteit en elektromagnetische straling (zoals licht en warmte) worden gezien als fenomenen (verschijnselen) die het resultaat zijn van de noumenale vitale kracht die door intelligente wezens wordt geleid door het zonnestelsel en alle kleinere (en grotere) vormen van manifestatie. Dit geldt natuurlijk ook voor onze technische toepassingen van elektriciteit enz. die via draden en stralen naar allerlei door de mens gemaakte apparaten wordt gevoerd, en die allemaal producten zijn van menselijke inventiviteit en een breed scala van functies vertegenwoordigen, zoals het doen van de was, interne processen van een computer en het zenden van berichten over de hele wereld. Blavatsky haalt ook een andere 19e-eeuwse wetenschapper aan om haar ideeën te onderstrepen, namelijk B.W. Richardson, die spreekt over “zenuw-ether”, wat synoniem lijkt te zijn met het levensfluïdum van Paracelsus. Hij zegt dat: “ … tussen de moleculen van de stof, vast of vloeibaar, waaruit de zenuwstelsels en feitelijk alle organische delen van het lichaam zijn samengesteld, een verfijnde ijle tussenstof bestaat … die de moleculen in een toestand houdt die geschikt is voor inwerking op elkaar en voor schikking en herschikking van vorm. Dit is een middenstof waardoor alle beweging wordt overgebracht; waardoor het ene orgaan of deel van het lichaam in verbinding wordt gehouden met andere delen, en waardoor de levende buitenwereld communiceert met de levende mens: een tussenstof die het door haar aanwezigheid mogelijk maakt de verschijnselen van het leven te tonen … “ (mijn cursieven). Hij gaat verder, “ … Het bewijs voor het bestaan van een elastische tussenstof die de zenuwstof doordringt. En die kan worden beïnvloed door eenvoudige druk [mijn cursieven] , is volstrekt overtuigend … In organismen met een zenuwstelsel bestaat ongetwijfeld een echt zenuw-fluïdum, zoals onze voorgangers verkondigden” (The Secret Doctrine I 531-2). Onder die voorgangers was Paracelsus die dit de Archaeus of Liquor Vitae noemde en daarover schreef, zoals door Franz Hartmann in zijn Life of Paracelsus uit het Latijn vertaald: “ De Archaeus of Liquor Vitae [levens-fluïdum] is de essentie die gelijkelijk in alle delen van het menselijk lichaam is verdeeld …. De Spiritus Vitae [geesten-fluïdum] vindt zijn oorsprong in de spiritus mundi [wereldgeest] . Omdat hij een uitstra1ing is van laatstgenoemde, bevat hij de elementen van alle kosmische invloeden en is zo de oorzaak waardoor de werking van de [kosmische krachten] op het onzichtbare lichaam van de mens kan worden verklaard” (geciteerd in The Secret Doctrine I 532). Het ‘onzichtbare lichaam’ is het liṅga śaīra of het astrale modellichaam van het hindoeïsme en de theosofie. Het levensfluïdum alleen is niet genoeg om de processen van de innerlijke mens (of dier, plant, molecule, enz.) te verklaren. Richardson speculeert in hetzelfde artikel: “… het eigenlijke fluïdum van de zenuwstof [is] op zichzelf niet voldoende om te fungeren als de ijle tussenstof die de uiterlijke en de innerlijke wereld van mens en dier met elkaar verbindt. Ik denk … dat er tijdens het leven een andere vorm van stof aanwezig moet zijn … die het hele organisme doordringt, die elke molecule … als een dampkring omhult en die de tussenstof is van alle beweging, [die van en naar de zenuwcentra wordt overgebracht] … er is in het dierlijke lichaam een fijn verdeelde vorm van stof … [die] zelfs in sommige delen is opgeslagen; een stof die voortdurend door de chemie van het leven wordt vernieuwd … “(geciteerd in The Secret Doctrine I 532).

Hier zien we opnieuw een hiërarchische structuur, van de Spiritus Mundi, via de Spiritus Vitae en de Liquor Vitae tot aan het astrale model dat de oorzaak is van de rangschikking van de materiële deeltjes die de uiterlijke vorm bouwen en we zien ook dat alles wordt geleid door intelligente wezens: “ … het occultisme neemt door middel van zijn grote zieners een ontelbare menigte werkzame wezens waar: kosmische Dhyāni-Chohans [een boeddhistische term die letterlijk ‘heren van meditatie’ of ‘contemplatie’ betekent, en die duidt op die wezens voorbij de menselijke ontwikkeling die grote wijsheid en kennis bezitten], wezens waarvan de essentie … de oorzaak is van alle aardse verschijnselen … die essentie is één in substantie met de universele elektrische oceaan, die het LEVEN is.” (The Secret Doctrine I 604)

In het bovenstaande zien we enige raakvlakken met de ideeën van Sheldrake, maar ook verschillen. In de eerste plaats presenteren de occulte wetenschappen een beeld dat enorm veel breder is, omdat de verschijnselen van het stoffelijke leven zoals we dat op aarde kennen binnen een duidelijk begrijpbare heelheid van kosmische verbondenheid worden geplaatst, waarin alle vormen van materie en alle levende en gemanifesteerde krachten, en intelligentie op onafscheidelijke wijze met elkaar samenwerken. Dit is veel bevredigender dan welke theorie ook waarin ‘iets’ niet-materieels invloed uitoefent op de materie, en waarin bewustzijn, denkvermo­gen en evolutionaire oorsprong en evolutionaire impuls afzonderlijke, op zichzelf onverklaarbare verschijnselen zijn. Het lijkt mij – ondersteunt door de oosterse en theosofische leringen – dat één niveau van de totale samenstelling van het heelal – zeg het niveau van het levensfluïdum – alleen dàn een ander niveau kan beïnvloeden, als beide niveaus één zijn in essentie, en alle niveaus de essentie van alle andere in zich dragen.

Laten we nu een paar feiten over het liga śarīra, ook genaamd modellichaam of astraal lichaam, vergelijken met Sheldrake’s morfogenetische velden. Zoals al eerder aangegeven, beschrijven de velden van Sheldrake het tot stand komen van de karakteristieke vormen van embryo’s en andere zich ontwikkelende systemen, en ze spelen een causale rol in de rangschikking van moleculen, wat resulteert in de lichamen van levende wezens zowel als in natuurkundige structuren. Hij stelt ook dat morfogenetische velden onderworpen zijn aan verandering in de tijd, en dat ze cumulatieve kenmerken tonen die zijn geassocieerd met voorafgaande vergelijkbare systemen.

HPB zegt over liga śarīra in verband met het menselijk lichaam: “Het liṅga śarīra is het volmaakte beeld van de mens, … [en] is het subjectieve beeld van de [individuele] mens in wording, de eerste kiem in de matrix, het model voor het stoffelijke lichaam waarin het kind gevormd en ontwikkeld zal worden (IGT2 84) “Het wordt dan vervolgens bekleed met stoffelijke materie …. “ (BCW3 XII: 609) “ … het [stoffelijk lichaam] kan worden beschouwd als louter een meer verdicht aspect van het liga śarīra, … en het liga śarīra is moleculair van samenstelling, net als het stoffelijk lichaam.” (IGT 170-1) “ … maar die moleculen zijn onzichtbaar voor het stoffelijk oog. Het liṅga śarīra is dus niet homogeen.” (IGT 184). In relatie tot de levenskracht of prāṇa zegt ze: “ … het liga śarīra is het upādhi [de basis] waardoor prāṇa [de vitaliteit] kan werken” (IGT 168*), en “ … het liga śarīra is het reservoir van leven voor het lichaam, het medium en voertuig van prāa … “ (IGT 177) De evolutie heeft van binnen naar buiten plaatsgevonden en weerspiegelt zichzelf, voor zover het vormen betreft, in het liga śarīra. Het [sthūla of] stoffelijk lichaam is louter gebouwd naar het model van het liṅga. Het liga śarīra zelf wordt gevormd en in vorm gehouden door de vitaliteit of prāa, dat op zijn beurt wordt geleid door de hogere beginselen van het innerlijke wezen dat leeft, of liever zich uitdrukt, in en door middel van die uiterlijke vorm. Er is aldus sprake van een hiërarchie van het spirituele over het mentale (manasische), en van het mentale over het atomaire. Maar houdt in gedachte dat volgens de occulte wetenschap, atomen niet slechts levenloze materiedeeltjes zijn, maar op zichzelf levende geestelijke wezens, die hun laagste uitdrukkingsvorm vinden in die beperkte toestand van de universele materie die onze zintuigen en instrumenten kunnen waarnemen. Atomen en moleculen hebben hun eigen liṅga śarīra’s en vitale energie of elektrische eigenschappen waardoor ze chemisch bijeen worden gehouden en – door de overheersende levend-elektrische vitaliteit of prāṇa van de menselijke, dierlijke of plantaardige ziel – worden gerangschikt en bijeengehouden op zo’n wijze dat ze samen het voertuig vormen waardoorheen zo’n ziel en de monade die door die ziel heen werkt zich wil uitdrukken. Deze eenheid van essentiële samenstelling van atomen en alle andere levensvormen verklaart waarom, zoals Sheldrake stelt, “morfogenetische velden inderdaad meetbare stoffelijke effecten teweegbrengen.”

De theorie van Sheldrake stelt voor dat morfogenetische velden ‘verantwoordelijk’ zijn voor de karakteristieke vorm en organisatie van een systeem. Maar het morfogenetische veld of liga śarīra is niet verantwoordelijk. Het is slechts het ontvankelijke en plooibare medium (dat beïnvloed kan worden door eenvoudige druk, aldus eerdergenoemde Richardson) dat bestaat uit materie die fijner is dan de stoffelijke materie en die gehoorzaam is aan de hogere krachten van de hiërarchische innerlijke samenstelling van enig levend wezen. Dit kan verklaren waarom de uiterlijke vormen van dieren tegelijkertijd zijn aangepast aan het persoonlijke karakter van die bepaalde dieren – en dat naar menselijke maatstaven soms zelfzuchtig of wreed genoemd kan worden – maar tegelijkertijd blijkt geven van een structurele intelligentie, technologie en schoonheid die het menselijk begrip ver te boven gaan. Zowel de individuele verlangens en kenmerken als de impulsen van de hogere monadische essentie hebben hun invloed.

Hij stelt ook dat morfogenetische velden invloed hebben op gebeurtenissen die onbepaald of door toevalsprocessen geleid lijken te zijn, waarbij hij refereert aan het determinisme en het veronderstelde probabilistische karakter van de quantumprocessen. Daarom zouden variaties volgens hem het gevolg kunnen zijn van toevallige genetische mutaties die invloed hebben op het morfogenetisch veld. Als de occulte wetenschappen echter gelijk hebben wanneer ze stellen dat zelfs de innerlijke elektro-vitale processen binnen de samengesteldheid van een atoom of nog kleinere eenheid verbonden zijn met en geleid worden door intelligente krachten, is er geen ruimte voor toeval of waarschijnlijkheid, behalve vanuit het standpunt van onwetendheid, van waaruit processen door toeval bepaald kunnen lijken te zijn. Een van de meest op de voorgrond springende theosofische leringen die door Blavatsky werd verkondigd is, zoals we allemaal weten, die van karma. Karma laat geen ruimte voor waarschijnlijkheden, maar geeft wel ruimte voor keuzevrijheid door bewustzijnen op welk niveau en van welke omvang dan ook, en daarom is er altijd sprake van een graad van onvoorspelbaarheid. Als het occulte standpunt juist is, is een van de pijlers van de 20ste-eeuwse wetenschap onhoudbaar. En gezien de uiterste subtiliteit van de morfogenetische processen, ook op moleculair, atomair en subatomair niveau zoals ook Sheldrake meent, zou het eeuwenoude occultisme best eens gelijk kunnen hebben. Als we afstand doen van de ideeën ‘toeval’ en ‘waarschijnlijkheid’ in relatie tot de processen die zich binnenin atomen afspelen, wordt het pad vrijgemaakt voor de mogelijkheid van geleide evolutie en geleide transformatie van uiterlijke vormen. Ook wordt de weg vrijgemaakt voor een verklaring van waarom atomen en hun onderdelen überhaupt de inherente mogelijkheid hebben om de verworvenheden van de natuur naar buiten te brengen. Als we ons blijven vastklampen aan een louter materialistisch standpunt, blijft het een onoplosbaar mysterie hoe zulke natuurlijke verschijnselen als bewustzijn, denkvermogen of geestelijke intuïtie kunnen voortspruiten uit ‘domme’ atomen en in afhankelijkheid van onbewuste toevalsprocessen. Als we echter geloven dat ieder beginsel waaruit de kosmos, inclusief intelligentie, intuïtie, enzovoort is opgebouwd, inherent aanwezig is in ieder atoom of subatomair deeltje – dat is het ultieme holistische standpunt – kunnen we begrijpen waarom atomen de impulsen kunnen ‘begrijpen’ van de ziel of de monade of het goddelijk wezen en zich richten naar een overheersende leiding.

Een van de punten waar Sheldrake mee worstelt, is wat de oorsprong kan zijn van de velden. Hij probeert te verklaren hoe verworven kenmerken – verworven door leren, overdracht door ruimte en tijd, waarschijnlijkheidsprocessen – van morfogenetische velden van dienst kunnen zijn voor volgende generaties, of weer langs niet genetische weg kunnen worden overgedragen op anderen, die “geassocieerd zijn met voorafgaande vergelijkbare systemen … door een cumulatieve invloed die zich over de ruimte en tijd heen uitstrekt” (NSL blz. 13). Hij ziet niet dat het innerlijk wezen van plant, dier of atoom of wat het ook mogen zijn iets is dat uitgaat boven de fysieke materie en zich alleen manifesteert door materie op dit niveau. Hij realiseert zich niet dat er überhaupt geen ‘oorsprong’ is maar dat alle jīvas zich louter aan het begin van een manvantara of evolutionaire cyclus opnieuw belichamen en dat zij de vormen oppikken die al gegraveerd waren in de astrale “beeldengalerij van de eeuwigheid” (The Secret Doctrine I 104) die voorzien in hun evolutionaire behoefte. Dus een model of morfogenetisch veld is niet afgeleid van een materiële “kiem” zoals Sheldrake stelt, maar is, volgens de theosofische lering, onafhankelijk van de stof en de materiële vorm is een neerslag van materiële deeltjes rond dit model. Het is zelfs twijfelachtig of het juist is om te spreken van een morfogenetisch veld als een veld, dat vergelijkbaar is met een zwaartekrachtsveld, enz. ­zelfs al heeft het ongetwijfeld elektromagnetische eigenschappen – omdat zwaartekrachtvelden manifestaties zijn van leven door de materie op ons vlak en niet uit de materie, hoewel zij er in deze vorm van manifestatie onafscheidelijk mee verbonden is.

Vormvelden of liever astrale, etherische modellen echter schijnen met al hun gedetailleerde complexiteit, plooibaarheid en schoonheid die ongetwijfeld beïnvloed zijn door vormgevende intelligentie, zelfs voorafgaand aan en onafhankelijk van de fysieke materie te bestaan. Dit wordt ook bewezen door het feit dat informatie die is opgeslagen in een morfogenetisch veld op de ene plaats op aarde, schijnbaar kan worden overgeplaatst naar een andere plaats en dan invloed kan uitoefenen op zaken zoals de groei snelheid van kristallen, of het gedrag van pimpelmezen of apen. Louter een veld rondom een materiële kiem zou dit verschijnsel nauwelijks kunnen verklaren. Dus het zou misschien beter zijn om het woord ‘veld’ in deze zin helemaal te verlaten en het te vervangen door een term als ‘morfogenetisch etherisch model.’

Dit zijn maar een paar woorden over zijn theorieën. Er zouden gemakkelijk een aantal lezingen gegeven of artikelen geschreven kunnen worden die commentaar zouden geven over Sheldrake alleen – en dit alles was alleen bedoeld als een illustratie van mijn onderwerp. Ik heb het gevoel dat veel wetenschappers – en de westerse maatschappij als geheel – speciaal de jongere generatie een zekere intuïtie tonen die ze doet uitrijzen boven het absolute materialisme, maar dat er nog geen sprake is van een doorbraak in de richting van een vereniging van de westerse wetenschap met de universele geestelijke wetenschap, en toch is dit wat in de komende tijden bereikt moet worden.

Blavatsky wijdde vele pagina’s in beide delen van haar Geheime Leer aan commentaren op wetenschappelijke ideeën van haar tijd, en dat deed de theosofische schrijver Gottfried de Purucker in zijn dagen. Er zijn ook pogingen ondernomen in een tijdschrift als The Theosophical Forum, speciaal tegen het eind van de 40er jaren, toen Arthur Conger hoofdredacteur was, en op andere plaatsen. Hoewel zij vele tientallen jaren geleden spraken en reageerden op wetenschappelijk impulsen van hun dagen hebben hun commentaren altijd verwezen naar universele thema’s die nu even actueel zijn als toen. En waarschijnlijk zijn we er nog ver vanaf de volledige diepten gepeild te hebben van alles wij wat zij hebben gezegd en geschreven. Er is nauwelijks een onderwerp van belang voor wetenschap, filosofie of menselijk welzijn waar zij zich niet mee hebben beziggehouden. Ongetwijfeld bevatten hun werken een bijna onuitputtelijke bron van denkbeelden, beschikbaar voor de menselijke evolutie in de komende eeuwen.

In bovenstaande heb ik alleen uiterst schetsmatig aandacht gegeven aan één bepaald biologisch onderwerp. Hetzelfde zou gedaan kunnen worden, en veel uitgebreider, door mensen die genoeg verstand van zaken hebben op het gebied van de natuurkunde, evolutietheorieën, biochemie en scheikunde, astronomie, hersenonderzoek, de kwestie van leven op andere planeten en in andere zonnestelsels, de psychologie, en dat geldt ook voor wetenschappen zoals indologie, boeddhologie, mythologie, archeologie, antropologie, enz. enz. enz. Maar we moeten te allen tijde voorkomen dat we oppervlakkig, vaag of bevooroordeeld zijn. Er zijn zoveel interessante vragen die bediscussieerd kunnen worden, en vele daarvan zijn heel fundamenteel voor de huidige wetenschap. Zoals de tweede hoofdwet van de thermodynamica, die stelt dat in een gesloten systeem de natuur altijd streeft naar de hoogste entropie of de laagste energietoestand. Hoewel dat misschien schijnbaar waar is als we alleen de fysiekmateriële zijde in ogenschouw nemen, lijkt het leven zelf de draak te steken met thermodynamica: men kan zich nauwelijks een structuur voorstellen die verder afstaat van die situatie dan een boom, met zijn lange dunne stam die omhoog rijst, met een zware kroon erboven op. Bovendien bestaan er geen gesloten systemen in de natuur. Zou het niet beter zijn een theorie te hebben die alle manifestaties van de natuur omvat? Het zou interessant zijn de hindoe-trimurti van energie, inertie of traagheid en evenwicht in dit verband te onderzoeken. Een aantal andere vragen: slaat Einsteins gekromde ruimte ergens op? Of is licht inderdaad dualistisch in manifestatie met zowel een deeltjes- als een golfkarakter? Is lege ruimte leeg of is het vacuüm in feite een Higgs-veld, en in zekere zin dus juist een volheid? Wat is kracht in werkelijkheid? En energie? Al deze en vele andere vragen zijn reeds uitgebreid besproken in theosofische en antieke literatuur, hoewel niet altijd in termen die voor ons makkelijk herkenbaar zijn.

Een ander biologisch onderwerp dat veel aandacht heeft gekregen is de zogenaamde Gaia-hypothese. Het was James Lovelock die kwam met wat nu bekend staat als de Gaia-hypothese((Zie ook het artikel Gaia op deze site LINK INVOEGEN NA PUBLICATIE)) – het idee dat de aarde verwantschap vertoont met een zelforganiserend entiteit. En het was slechts een kleine stap, waar hij zich niet tegen verzette, om te spreken van Moeder Aarde als een leven wezen. Hij ontdekte dat de constanten van temperatuur, zuurstof, kooldioxide, ozon in de bovenste laag in de atmosfeer enz. in feite sterk worden gereguleerd door micro-organismen in de oceanen, in moerassen, op continentale platten, enz. Maar men kan niet verwachten dat deze micro-organismen zelf zich bewust zijn van de dienst die ze de aarde als geheel bewijzen. De volgende stap is gemakkelijk: is de aarde inderdaad een levend organisme, heeft zij intelligentie, of worden de processen geleid door ‘iets’ dat een overzicht heeft over de processen van de aarde? Lovelock en anderen haastten zich te verklaren dat hun ideeën volledig in overeenstemming zijn met het darwinisme. Maar zijn ze dat?

Het is moeilijk om te concluderen of iets een levend organisme is als we geen duidelijk beeld hebben van wat leven is. Als theosofen zouden we zeker de mineralen waaruit de aarde en ons lichaam zijn opgebouwd tot de levende natuur rekenen.

En nog een vraag, wat betreft de aarde: moeten we zeggen dat wij en de planten en de dieren op de aarde leven, of dat we haar met z’n allen samenstellen? Is de aarde een levend organisme en Mars of Venus niet? Deze vragen zijn allemaal besproken in de theosofische literatuur en er zijn antwoorden die geen twijfel laten als men ze eenmaal begrijpt. In de Mahatma Brieven bijvoorbeeld vinden we een discussie over welke aspecten van de fysieke samenstelling van de aarde worden vertegenwoor­digd door de verschillende rijken van de natuur. “De overeenkomst tussen een moederbol en haar menselijk kind kan aldus worden uitgewerkt. Beiden hebben hun zeven beginselen. In de bol vormen de elementalen (waarvan er in totaal zeven soorten zijn) (a) een grofstoffelijk lichaam, (b) een fluïdisch dubbel (liga śarīram), (e) zijn levensbeginsel jīva); (d) zijn vierde beginsel (kāma rūpa) wordt gevormd door zijn scheppende, van het middelpunt naar de omtrek werkende impuls; (e) zijn vijfde beginsel (dierlijke ziel of manas, stoffelijke intelligentie) is belichaamd in het plantenrijk (in kiem) en het dierenrijk; (f) zijn zesde beginsel (of geestelijke ziel, buddhi) is de mens (g) en zijn zevende beginsel (ātma) bevindt zich in een waas van vergeestelijkt ākāśa dat hem omringt” (Mahatma Brievenaan A.P. Sinnett, blz. 103). Dit verwijst alleen naar de onderverdeling van het fysieke aspect van de aarde. Op grond van de theosofische leringen kunnen we het volgende zeggen: Wij, en de dieren en planten en de elementalenzijn de aarde, we leven niet louter op de aarde. Dit geldt naar we mogen verwachten evenzeer voor de andere planeten, zichtbaar of onzichtbaar, binnen of buiten ons stelsel. Ook Blavatsky legde de verbinding tussen onszelf en de aarde: “[het is] de geest van de aarde in zijn drievoudige eenheid, die het fysieke lichaam opbouwt door er de geesten van het leven naar toe te trekken en zijn liṅga śarīra te vormen.” (GL II 272) “De aarde en haar astrale licht zijn even nauw aan elkaar verwant als het lichaam en zijn linga śarīra, daar de aarde de upādhi van het astrale licht is.” (IGT 22, 171) “Upādhi betekent dat waardoor een kracht werkt. Het woord ‘voertuig’ wordt soms gebruikt om hetzelfde idee over te dragen. Als ‘kracht’ wordt beschouwd als iets dat handelt, is ‘materie’ de upādhi waardoor­heen het werkt. Aldus is het lager manas de upādhi waardoor het hogere kan werken; het liṅga śarīra is de upādhi waardoor prāa kan werken. Het sthūla śarīra is de upādhi voor alle beginselen die op het fysieke vlak werken.” (Speirenburg: Inner Group Teachings p. 168) Dit dan geldt evenzeer voor de aarde als voor de mens. “ … het astrale licht is niet een universeel verdeelde substantie, maar behoort bij onze aarde en alle andere lichamen van het systeem die zich op hetzelfde niveau van materie bevinden. Ons astrale licht is zo te zeggen het liga śarīra van onze aarde; … “ (BCW XII: 613 E.S. Instruction No. III) Dit maakt het volledig aanvaardbaar dat er inderdaad krachten zijn die leiding geven aan de processen van de aardbol als geheel en die gebruik maken van de diverse levende wezens die leven in de zee, op het land of in de lucht, hoewel deze zich zelf waarschijnlijk onbewust zijn van hun taak, net zoals de cellen van onze hersenen onbewust zijn van de functie die zij hebben voor het menselijk lichaam en het denkvermogen. Natuurlijk beslaat de wetenschappelijke kennis van nu bijna uitsluitend de stoffelijke vormen van het leven, maar ongetwijfeld geldt hetzelfde voor al die aspecten van de levende wereld die (nog) niet waarneembaar zijn voor onze zintuigen of instrumenten.

Alles wat verbonden is met de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, de goddelijke en elementale schare van wezens op en in de onzichtbare bollen die in de theosofische literatuur worden aangeduid als bol A, B, C, E, F, en G die ‘als het ware’ een keten vormen), de omzwervende levensgolven, de lokas en talas en hun bewoners, de vitale stromen van het zonnestelsel die door de zon heen gaan langs de bollenketens van de zichtbare en geheime planeten is inderdaad heel gecompliceerd. Is er één wezen in het universum dat niet heel gecompliceerd is?

Voor we de vraag of de aarde een levend organisme is en wat dat betekent volledig kunnen beantwoorden, moeten we al deze theosofische onderwerpen in voldoende detail kennen. Dit is op dit moment nog te veel voor de wetenschap om te begrijpen en te accepteren, maar misschien kunnen we een aantal aanwijzingen geven om het idee te ondersteunen dat de aarde een levende entiteit is en kunnen we dit idee filosofisch in een bredere context zetten. Op deze manier geven we een beetje hoop aan degenen die in hun hart al voelen dat er grotere waarheden bestaan. We kunnen wijzen op de boeddhistische wijsheid dat er geen afgescheidenheid bestaat en dat er daarom niets bestaat dat niet de aard van alle andere dingen in zich heeft. Dat betekent, dat als wij mensen naast ons stoffelijk beginsel een levenskracht, intelligentie, begeertebeginsel en de mogelijkheid in ons hebben om een te worden met het goddelijke, dit ook waar moet zijn voor elk ander ding in het heelal, inclusief moeder aarde. Net zoals stromen van vitaliteit door iedere cel van ons lichaam stromen, zo moet dat ook gelden voor de aarde, het zonnestelsel of grotere systemen, of voor de oneindig kleine wereld van het atoom. Natuurlijk, elk wezen binnen de oneindigheid heeft zijn eigen plaats, evolutiestadium, graad van bewustzijn, svabhāva, en hoewel identiek in essentie, zijn geen twee wezens, of het nu gaat om mensen of planeten, identiek in hun manifestatie.

  1. Nederlandse titel: Een nieuwe levenswetenschap []
  2. Inner Group Teachings, by H.J. Spierenburg []
  3. Blavatsky Collected Writings []